Genesis 42
1 Toen Jakob vernam, dat er in Egypte koren was, zeide hij tot zijn zonen: Waarom ziet gij elkander aan!
| vernam ⇒ vai.Yar = zien, Jakob zag in de geest, profetisch |
|---|
| de broers keken elkaar verwijtend aan, er was een breuk gekomen door wat er met Jozef gebeurt was. |
2 Voorts zeide hij: Zie, ik heb gehoord, dat er in Egypte koren is; trekt daarheen en koopt daar koren voor ons, opdat wij in leven blijven en niet sterven.
| koren ⇒ She.ver (7668 van 7667) = behalve koren in de zin van gebroken in korrels, breuk, pletten, breken, crashen, ruïneren, verbrijzelen, steengroeven, kwelling, blauwe plekken, vernietiging, pijn, interpretatie, ergernis, oplossing van een droom. |
|---|
| Er moet hier herstel plaatsvinden, er is een breuk in de familie gekomen. Jozef gaat de Tikoen arrangeren. |
3 Toen trokken tien broeders van Jozef heen om in Egypte koren te kopen.
| 10 stammen, 10 verspieders |
|---|
| Ze worden hier de broers van Jozef genoemd, niet de zonen van Jakob |
4 Doch Jakob liet Benjamin, Jozefs broeder, niet met zijn broeders meegaan, want hij dacht; er mocht hem eens een ongeluk overkomen.
5 Onder degenen die kwamen om koren te kopen, waren ook de zonen van Israel, want er was hongersnood in het land Kanaan.
6 Jozef nu was de machthebber over het land; hij was het, die aan al het volk van het land koren verkocht. Toen nu de broeders van Jozef aangekomen waren, bogen zij zich voor hem neer met het aangezicht ter aarde.
| vervulling van de eerste droom |
|---|
7 Zodra Jozef zijn broeders zag, herkende hij hen, maar hij deed alsof hij een vreemde voor hen was; hij sprak hen bits aan, en zeide tot hen: Vanwaar komt gij? Zij zeiden: Uit het land Kanaan, om voedsel te kopen.
8 Jozef herkende zijn broeders wel, maar zij herkenden hem niet.
| Johannes 1:11 Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. |
|---|
| Zacharia 12:10 Maar over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik de Geest van de genade en van de gebeden uitstorten. Zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben. Zij zullen over Hem rouw bedrijven, als met de rouwklacht over een enig kind; en zij zullen over Hem bitter klagen, zoals men bitter klaagt over een eerstgeborene. |
9 Toen herinnerde Jozef zich de dromen die hij van hen gedroomd had. En hij zeide tot hen: Gij zijt verspieders, gij zijt gekomen om te zien, waar het land open ligt.
10 Doch zij zeiden tot hem: Neen, mijn heer, maar uw knechten zijn gekomen om voedsel te kopen.
| voedsel ⇒ O.chel (400 van 398) |
|---|
11 Wij zijn allen zonen van een man; wij zijn eerlijke lieden; uw knechten zijn geen verspieders.
12 Doch hij zeide tot hen: Neen, maar gij zijt gekomen om te zien, waar het land open ligt.
13 Daarop zeiden zij: Uw knechten waren twaalf in getal, wij zijn broeders, zonen van een man in het land Kanaan, en zie, de jongste is thans bij onze vader, en een is niet meer.
14 Toen zeide Jozef tot hen: Het is, zoals ik tot u gesproken heb: gij zijt verspieders.
15 Hieraan zult gij getoetst worden: zowaar Farao leeft, gij zult vanhier niet weggaan, tenzij uw jongste broeder hierheen komt.
16 Zendt een van u om uw broeder te halen, maar gij zult gevangen blijven; zo zullen uw woorden getoetst worden, of gij waarheid spreekt; maar indien niet, zowaar Farao leeft, dan zijt gij verspieders.
17 En hij zette hen gezamenlijk drie dagen lang in hechtenis.
| Een dag is als duizend jaar, 2000 jaar ballingschap tot 1948? |
|---|
| Parasha "BaYom HaShlieshie" dtc Genesis 42:18-43:13 |
|---|
18 Op de derde dag nu zeide Jozef tot hen: Doet dit, opdat gij in leven blijft; ik vrees God.
| De derde dag, altijd een aanwijzing ⇒ de Opstanding, |
|---|
19 Indien gij eerlijke lieden zijt, laat dan een broeder van u gevangen blijven in het huis van bewaring, maar gaat gij heen, neemt koren mee voor de honger uwer gezinnen.
20 Doch dan moet gij uw jongste broeder tot mij brengen, opdat uw woorden waarheid mogen blijken en gij niet sterft.
21 Zij nu deden aldus en zeiden tot elkander: Voorwaar, nu boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben: wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om erbarming smeekte, maar wij hoorden niet; daarom is deze benauwdheid over ons gekomen.
| Jeremia 30:4-7 Jakobs benauwdheid, grote verdrukking |
|---|
| De joodse wijzen wijten de verwoesting van de tempel en de vervolging aan het meedogenloos vervolgen van de eigen bevolking door het corrupte priesterschap. Volgens hen was die generatie in de rond de tijd van Jesjoea en de discipelen in en in slecht. |
22 Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn bloed van ons geeist.
| Genesis 4:10 En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept. 10 En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept. |
|---|
| Mattheus 27:25 En heel het volk antwoordde en zei: Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen! |
23 Zij wisten echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk.
24 Toen wendde hij zich van hen af en weende. Daarna keerde hij tot hen terug en sprak met hen; hij nam Simeon uit hun midden en liet hem in hun bijzijn binden.
| 21: maar wij HOORDEN niet, en in 22: niet GELUISTERD |
|---|
| van Simeon wordt aangenomen dat hij het was die Joseef wilde doden en in de put heeft gegooid |
| Simeon betekend: Genesis 29:33 'God heeft gehoord'. Van “horen” 8085 = Shama/Shema |
| Mattheus 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild! |
| Romeinen 11:8 Gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden. |
25 En Jozef beval, dat men hun zakken met koren vullen en ieder het geld in zijn zak teruggeven zou, en dat men hun teerkost voor de reis zou geven. En men deed hun aldus.
| Mattheus 6:2 Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al. 3 Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, 4 zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
|---|
26 Daarna laadden zij hun koren op hun ezels en gingen vandaar weg.
27 Toen een zijn zak opende om in het nachtverblijf zijn ezel voeder te geven, zag hij zijn geld, en zie, het lag boven in zijn zak.
28 Hij zeide tot zijn broeders: Mijn geld is teruggegeven; zie maar, het ligt in mijn zak. Toen ontzonk hun de moed, en zij wendden zich bevende tot elkander en zeiden: Wat heeft God ons nu aangedaan!
29 Toen zij bij hun vader Jakob gekomen waren, in het land Kanaan, deelden zij hem alles mee wat hun wedervaren was, en zeiden:
30 Die man, de heer van dat land, heeft ons bits aangesproken en bejegende ons als verspieders van dat land.
31 Toen zeiden wij tot hem: Wij zijn eerlijke lieden, wij zijn geen verspieders.
32 Wij waren twaalf in getal, broeders, zonen van onze vader; een is niet meer en de jongste is thans bij onze vader, in het land Kanaan.
33 Toen zeide die man, de heer van dat land, tot ons: Hieraan zal ik weten, dat gij eerlijke lieden zijt: een broeder van u zult gij bij mij laten; neemt dan koren voor de honger uwer gezinnen en gaat heen;
34 En brengt uw jongste broeder tot mij, opdat ik weet, dat gij geen verspieders zijt, maar eerlijke lieden; dan zal ik uw broeder aan u teruggeven, en gij moogt vrij in het land rondtrekken.
35 Toen zij hun zakken ledigden, daar lag ieders geldbuidel in zijn zak; en toen zij en hun vader hun geldbuidels zagen, werden zij bevreesd.
| Wat zou het geld in de zakken betekenen? Is het de Tzedaka van Jozef? Of profetisch het goud dat het volk uit Egypte zal gaan meenemen? |
|---|
| Of was het zilver, het zilver waar Joseef voor verkocht was en nu Simeon? |
36 En hun vader Jakob zeide tot hen: Gij berooft mij van kinderen; Jozef is niet meer, en Simeon is er niet meer, en Benjamin wilt gij meenemen; dit alles is tegen mij.
37 Toen zeide Ruben tot zijn vader: Gij moogt mijn twee zonen doden, indien ik hem niet tot u breng; geef hem onder mijn hoede en ik zal hem tot u terugbrengen.
| De Teshoeva van Ruben, het herstel van zijn zonde |
|---|
38 Maar hij zeide: Mijn zoon gaat niet met u mee, want zijn broeder is dood en hij is alleen overgebleven; overkomt hem een ongeluk op de weg die gij gaan zult, dan zult gij mijn grijze haar met verdriet in het dodenrijk doen nederdalen.
