Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


genesis4

Genesis 4

1 De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kain; en zij zeide: Ik heb met des Heren hulp een man verkregen.
2 Voorts baarde zij zijn broeder Abel; en Abel werd schaapherder, Kain landbouwer.
3 Na verloop van tijd nu bracht Kain van de vruchten der aarde aan de Here een offer;
4 Ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de Here sloeg acht op Abel en zijn offer,
5 Maar op Kain en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kain zeer toornig en zijn gelaat betrok.
6 En de Here zeide tot Kain: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken?
7 Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.
8 Maar Kain zeide tot zijn broeder Abel: [Laten] [wij] [het] [veld] [ingaan]. Toen zij nu in het veld waren, stond Kain tegen zijn broeder Abel op en doodde hem.
9 Toen zeide de Here tot Kain: Waar is uw broeder Abel? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem.
11 En nu, vervloekt zijt gij, ver van de bodem, die zijn mond heeft opengesperd om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen.
12 Wanneer gij de aardbodem bewerken zult, zal hij u zijn volle opbrengst niet meer geven; een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn.
13 Toen zeide Kain tot de Here: Mijn misdaad is te groot om de straf te dragen.
14 Zie, Gij verdrijft mij heden uit het land en ik zal voor uw aangezicht verborgen zijn, een zwerver en een vluchteling op de aarde; ieder, die mij aantreft, zal mij doden.
15 Toen zeide de Here tot hem: Geenszins; ieder, die Kain doodt, zal zevenvoudig boeten. En de Here stelde een teken aan Kain, dat niemand, die hem zou aantreffen, hem zou verslaan.
16 Toen ging Kain weg van het aangezicht des Heren, en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden.
17 En Kain had gemeenschap met zijn vrouw en zij werd zwanger en baarde Henoch; daarna werd hij de stichter van een stad en hij noemde deze stad naar zijn zoon Henoch.
18 En aan Henoch werd Irad geboren en Irad verwekte Mechujael, en Mechujael verwekte Metusael, en Metusael verwekte Lamech.
19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de ene heette Ada, en de andere Silla.
20 En Ada baarde Jabal; hij is de vader geworden van hen, die in tenten en bij de kudde wonen.
21 En de naam van zijn broeder was Jubal; hij is de vader geworden van allen, die citer en fluit bespelen.
22 En Silla baarde eveneens, namelijk Tubal-kain, [de] [vader] [van] de smeden, allen, die koper en ijzer bewerken. En de zuster van Tubal-kain was Naama.
23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen: Ada en Silla, hoort naar mijn stem; vrouwen van Lamech, neigt uw oor tot mijn rede. Ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striem;
24 Want Kain wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal!
25 En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set, want [zeide] [zij] God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kain gedood.
26 En ook aan Set werd een zoon geboren, en hij noemde hem Enos. Toen begon men de naam des Heren (Yahweh) aan te roepen.

genesis4.txt · Laatst gewijzigd: 2024/01/22 20:08 door pvi