Hoofdstuk 39
1 En Jakob woonde in het land van zijn vaders verblijf, in het land Kanaän.
Dit zijn de generaties van Jakob.
2 En Jozef was zeventien jaar oud toen ze hem meenamen naar het land
Egypte, en Potifar, een eunuch van Farao, de chef-kok, kocht hem.
3 En hij stelde Jozef aan over zijn hele huis en de zegen van de Heer
kwam op het huis van de Egyptenaar vanwege Jozef, en de Heer begunstigde hem
in alles wat hij deed.
4 En de Egyptenaar droeg alles over in de handen van Jozef, want hij zag
dat de Heer met hem was, en dat de Heer hem voorspoed gaf in alles wat hij
deed.
5 En Jozefs uiterlijk was knap [en heel mooi was zijn verschijning], en de
vrouw van zijn meester sloeg haar ogen op en zag Jozef, en ze hield van hem en
smeekte hem om bij haar te liggen.
6 Maar hij gaf zijn ziel niet over en herinnerde zich de Heer en de woorden
die Jakob, zijn vader, uit de woorden van Abraham voorlas, namelijk dat geen
man met een vrouw van een andere man overspel behoort te plegen; dat voor hem
de doodstraf is verordend in de hemelen voor de Allerhoogste God, en dat de zonde
tegen hem zal worden opgetekend in de eeuwige boeken die permanent voor
de Heer zijn.
7 En Jozef herinnerde zich deze woorden en weigerde om bij haar te liggen.
8 En zij smeekte hem een jaar lang, maar hij weigerde en wilde niet luisteren.
9 Maar zij omhelsde hem en hield hem vast in het huis om hem te dwingen
bij haar te liggen, en sloot de deuren van het huis en hield hem vast; maar hij
liet zijn kleed in haar handen en brak door de deur en vluchtte uit haar aanwezigheid.
10 En de vrouw zag, dat hij niet bij haar zou liggen, en zij vernederde hem
in het bijzijn van zijn heer, en zei: 'Uw Hebreeuwse dienaar, die u liefhebt, probeerde
mij te dwingen, zodat hij bij mij zou kunnen liggen; en het geschiedde, toen ik
mijn stem verhief, dat hij vluchtte en zijn kleed in mijn handen liet, toen ik hem
vasthield, en hij door de deur brak.
11 En de Egyptenaar zag het kleed van Jozef en de gebroken deur, en hoorde
de woorden van zijn vrouw, en wierp Jozef in de gevangenis, in de plaats waar
de gevangenen werden vastgehouden die door de koning gevangen worden gehouden.
12 En hij was daar in de gevangenis; en de Heer maakte Jozef gunstig in de
ogen van het hoofd van de gevangenisbewakers en die had medelijden met hem,
want hij zag dat de Heer met hem was, en dat de Heer alles deed gedijen wat hij
deed.
13 En hij legde alle dingen in zijn handen, en het hoofd van de gevangenisbewakers
wist niets van wat er met hem was, want Jozef deed alles, en de Heer vervolmaakte
het.
14 En hij bleef er twee jaar. En in die dagen was Farao, de koning van Egypte,
toornig tegen zijn twee eunuchen, tegen de hoofdschenker, en tegen de hoofdbakker,
en hij zette hen gevangen in het huis van de chef-kok, in de gevangenis
waar Jozef werd vastgehouden.
15 En het hoofd van de gevangenisbewakers stelde Jozef aan om hen te dienen;
en hij diende voor hen.
16 En zij droomden allebei een droom, de hoofdschenker en de hoofdbakker,
en zij vertelden het aan Jozef.
17 En zoals hij het hun uitlegde, zo overkwam het hen, en Farao herstelde
de hoofdschenker in zijn ambt en de (hoofdbakker) doodde hij, zoals Jozef hen
had uitgelegd.
18 Maar de hoofdschenker vergat Jozef in de gevangenis, hoewel hij hem
had meegedeeld wat hem zou overkomen, en hij herinnerde het zich niet om Farao
te informeren wat Jozef hem had verteld, want hij vergat het.
