Hoofdstuk 45
1. Het was in die tijd in dat jaar, hetwelk is het jaar dat Jozefnaar Egypte ging nadat zijn broers
hem hadden verkocht, dat Ruben de zoon van Jakob naar Timna ging en zich tot vrouw nam
Eliuram, de dochter van de Kanaâniet Avi, en hij ging tot haar in.
2. Eliuram de vrouw van Ruben werd zwanger en baarde hem: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi,
vier zonen. Zijn broeder Simeon nam zijn zuster Dina als vrouw, en zij baarde hem: Jemuel,
Jamin, Ohad, Jachin en Zohar, vijf zonen.
3. Daarna ging hij in tot de Kanaânietische vrouw Buna die dezelfde is als Buna die Simeon
gevangen nam in de stad Sichem, en Buna was dienstmaagd voor Dina en zorgde voor haar.
Simeon ging tot haar in en zij baarde hem Saul.
4. Juda ging in die tijd naar Adullam, en hij keerde in tot een man van Adullam, en zijn naam was
Hira, en Juda zag daar de dochter van een Kanaânietische man, en haar naam was Aliyath, de
dochter van Sua, en hij nam haar en ging tot haar in, en Aliyath baarde Juda: Er, Onan en Sela,
drie zonen.
5. Levi en Issachar gingen naar het land van het Oosten, en zij namen zichzelf als vrouwen de
dochters van Jobab de zoon van Joktan, de zoon van Heber; en Jobab de zoon van Joktan had twee
dochters; de naam van de oudste was Adina en de naam van de jongste Aridah.
6. Levi nam Adina, en Issachar nam Aridah, en zij kwamen in het land Kanaân, in hun vader's
huis, en Adina baarde Levi: Gerson, Kohath en Merari, drie zonen.
7. Aridah baarde Issachar: Tola, Pua, Job en Simron, vièr zonen; en Dan ging naar het land Moab
en nam als vrouw Aflaleth, de dochter van Chamudan de Moabiet, en hij voerde haar naar het
land Kanaân.
8. Aflaleth was onvruchtbaar en had geen kroost, en God gedacht later Aflaleth de vrouw van
Dan, en zij werd zwanger en baarde een zoon, en zij noemde hem Husim.
9. Gad en N aftali gingen naar Haran en namen vandaar de dochters van Amuram (Abi) de zoon
van Uz, de zoon van Nahor, als vrouwen.
10. Deze zijn de namen der dochters van Amuram; de naam van de oudste was Merimahen, de
naam van de jongste Uzith; en Naftali nam Merimah en Gad nam Uzith; en voerden hen naar het
land Kanaân, naar hun vader's huis.
11. Merimah baarde Naftali, Jahzeël, Guni, Jezer en Sillem, vier zonen; en Uzith baarde: Gad,
Zibon, Haggi, Suni, Ezbon, Er Arodi en Areli, zeven zonen.
12. Aser ging uit en nam Adon de dochter van Aflal, de zoon van Hadad (Radar?), de zoon van
Ismaël, als vrouwen hij voerde haar naar het land Kanaân.
13. Adon de vrouw van Aser stierf in die dagen en had geen kroost; en het was na de dood van
Adon dat Aser ging naar de andere kant der rivier en als vrouw nam Hadurah de dochter van
Abimaël de (klein)zoon van Heber, de zoon van Sem.
14. De jonge vrouw was een knappe verschijning en een vrouw met verstand, en zij was de vrouw
geweest van Malkiel (Machul) de zoon van Elam, de zoon van Sem.
15. Hadurah baarde Malkiel een dochter, en hij noemde haar Serach, en Malkiel stierf daarna, en
Hadurah ging en bleef in haar vader's huis.
16. Na de dood van de vrouw van Aser ging hij en nam Hadurah als vrouw, en voerde haar naar
het land Kanaan, en hij nam ook haar dochter Serach mee, en zij was drie jaren oud, en het meisje
werd opgevoed in Jakob's huis.
17. Het meisje was een knappe verschijning, en zij wandelde in de geheiligde wegen der kinderen
Jakobs; er ontbrak niets aan haar, en de Heer gaf haar wijsheid en verstand
18. Hadurah de vrouw van Aser werd zwanger en baarde hem Jimna, Jisva, Jisvi en Beria, vier
zonen.
19. Zebulon ging naar Midian en nam als vrouw Merusha de dochter van Molad, de zoon van
Abida, de zoon van Midian, en voerde haar naar het land Kanaân.
20. Merusha baarde Zebulon: Sered, Elon en Jahleël, drie zonen.
21. Jakob stuurde iemand naar Aram, de zoon van Zoba, de zoon van Terach, en hij nam voor zijn
zoon Benjamin Mechalia de dochter van Aram, en zij kwam naar het land Kanaân ten huize van
Jakob; en Benjamin was tien jaren oud toen hij Mechalia, de dochter van Aram, als vrouw nam.
22. Mechalia werd zwanger en baarde Benjamin: Bela, Becher, Asbel, Gera en Naaman, vijf zonen;
en Benjamin ging later heen en nam als vrouw Aribath, de dochter van Shomron (Zimran?), de
zoon van Abraham, boven zijn eerste vrouw, en hij was achttien jaren oud; en Aribath baarde
Benjamin: Ehi, Ros, Muppim, Huppim en Ard, vijf zonen.
23. In die dagen ging Juda uit tot hét huis van Sem en nam Tamar de dochter van Elam, de zoon
van Sem, als vrouw voor zijn eerstgeborene Er.
24. Er ging in tot zijn vrouw Tamar, en zij werd zijn huisvrouw, en als hij tot haar inging dan
verdierf hij zijn zaad tegen de aarde, en wat hij deed was kwaad in de ogen des Heren, en de Heer
doodde hem.
25. Het was na de dood van Judals eerstgeborene Er dat Juda tot Onan zei: Ga in tot uws broers
huisvrouwen trouw haar als naaste verwant, en verwek uwen broeders zaad.
26. Onan nam Tamar als vrouwen hij ging tot haar in, en Onan deed net als zijn broeder, en wat
hij deed was kwaad in de ogen des Heren, en Hij doodde hem eveneens.
27. Toen Onan stierf, zei Juda tot Tamar: Blijf in uws vaders huis totdat mijn zoon Sela groot is
geworden. Juda wilde Tamar liever niet aan Sela geven want hij zei: Wellicht zal ook hij sterven
gelijk zijn broers.
28. Tamar stond op en ging heen en bleef in haar vader's huis, en Tamar was enige tijd in haar
vader's huis.
29. Bij de jaarwisseling stierf Aliyath de huisvrouw van Juda; en Juda werd getroost over zijn
huisvrouw, en na de dood van Aliyath ging Juda met zijn vriend Hira op naar Timna om hun
schapen te scheren.
30. Tamar hoorde dat Juda was opgegaan naar Timna om de schapen te scheren, en dat Sela groot
geworden was en dat Juda haar niet aan hem had gegeven.
31. Tamar stond op en legde de klederen afvan haar weduwschap, en zij bedekte zich met een
sluier en omwond zich, en zij ging uit en zat in de publieke gelegenheid die op de weg naar Timna
is.
32. Juda kwam voorbij en zag en nam haar en ging tot haar in en zij ontving bij hem; en het
geschiedde ten tijde dat zij baren zou, zie, toen waren er tweelingen in haar buik, en hij noemde de
eerste Perez en de tweede Zerah.
