Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


genesis31

Genesis 31

Jakob vertrekt uit zijn 'ballingschap' en neemt de rijkdommen mee. De onderdrukker komt achter hem aan om het terug te halen. Telkens als iemand onderweg is naar het beloofde land, is God bezig om hem te herstellen in de relatie met Hem en met Zijn schepping, zoals in de Tuin van Eden. Abraham had deze tocht ondernomen en ook zijn nageslacht zal deze tocht maken vanuit Egypte. Deze tocht heeft een aantal kenmerken: de achterliggende ballingschap, een overvloed aan beloning als leeftocht (deze parasja), het afleggen van afgoderij (par. 32) en het vinden van jezelf in JHWH (par 33-34) en tot slot het herstel in familieverband (par 35). Deze week kijken we naar de ballingschap en de overvloed.

1 En hij hoorde de zonen van Laban zeggen: Jakob heeft zich alles toegeeigend wat van onze vader was, en uit hetgeen van onze vader was heeft hij zich al deze rijkdom gevormd.
2 Ook lette Jakob op het gezicht van Laban, en zie, het was jegens hem niet als gisteren en eergisteren.
3 Toen zeide de Here tot Jakob: Keer terug (Shuv)naar het land uwer vaderen en naar uw maagschap, en Ik zal met u zijn.
4 Daarop liet Jakob Rachel en Lea roepen naar het veld, bij zijn kleinvee, en zeide tot haar:
5 Ik bemerk, dat het gezicht van uw vader jegens mij niet is als gisteren en eergisteren, maar de God mijns vaders is met mij geweest.
6 Ook weet gij zelf, dat ik met al mijn kracht uw vader gediend heb.
7 Maar uw vader heeft mij bedrogen en mijn loon tienmaal veranderd, doch God heeft hem niet toegelaten mij te benadelen.
8 Wanneer hij zeide: de gespikkelde zullen uw loon zijn, dan wierp al het kleinvee gespikkelde jongen; en wanneer hij zeide: de gestreepte zullen uw loon zijn, dan wierp al het kleinvee gestreepte jongen.
9 Zo heeft God de kudde uws vaders weggenomen en mij gegeven.
10 Het gebeurde eens in de tijd, toen het kleinvee bronstig was, dat ik mijn ogen opsloeg en ik zag in de droom, en zie, de bokken die het kleinvee besprongen, waren gestreept, gespikkeld en gevlekt.
11 En de Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob. En ik zeide: Hier ben ik.
12 En Hij zeide: Sla toch uw ogen op en zie toe: al de bokken die het kleinvee bespringen, zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt, want Ik heb gezien alles wat Laban u aandoet.
13 Ik ben de God van Betel, waar gij een opgerichte steen gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig, ga uit dit land weg en keer naar het land uwer maagschap terug.

God (de Vader) geeft de opdracht om op reis te gaann net als bij Abraham en Mozes, leidt het volk uit
Beeld van Yeshua die het volk uitleidt

14 Toen antwoordden Rachel en Lea en zeiden tot hem: Hebben wij nog deel of erfenis in het huis van onze vader?
15 Zijn wij door hem niet als vreemden geacht, omdat hij ons verkocht heeft? Ook heeft hij ons geld geheel en al opgemaakt.
16 Doch al de rijkdom, die God van onze vader weggenomen heeft, die behoort ons en onze kinderen; nu dan, doe al wat God u gezegd heeft.
17 Toen maakte Jakob zich reisvaardig, zette zijn kinderen en zijn vrouwen op de kamelen,
18 En dreef zijn gehele kudde voort en al de have, die hij verworven had, de kudde, die zijn eigendom was, die hij in Paddan-aram verworven had, om te gaan naar zijn vader Isaak, naar het land Kanaan.
19 Laban nu was heengegaan om zijn schapen te scheren. Toen stal (H1589 vat·tig·No) Rachel de terafim van haar vader.
20 En Jakob misleidde (H1589 vai·yig·No) de Arameeer Laban door hem niet te vertellen, dat hij wilde vluchten.

H1589

werkelijk gestolen (1), me heimelijk gebracht (1), meesleept (1), bedriegen (1), bedrogen (1), bedriegen (1), 
feitelijk ontvoerd (1), ontvoering (1), ontvoeringen (1) , steelt (9), steelt (1), steelt (1), steelt (3), 
steelt hem (1), stealth (1), steelt (3), steelt weg (1), steelt (8), heeft je weggestolen (1).

In de Hebreeuwse tekst van de verzen 19-20 wordt voor beide hetzelfde werkwoord ‘stelen’ gebruikt: “En Rachel stal de terafim die van haar vader waren; en Jakob stal het hart van Laban de Arameeër”. De Hebreeuwse uitdrukking ‘iemands hart stelen’ betekent niet dat je iemands sympathie wint, maar dat je iemand de kans ontneemt om te reageren - dus dat je hem misleidt, op het verkeerde been zet. Volgens het verhaal doen dus Rachel en Jakob allebei iets heimelijks ten nadele van Laban. Maar wat ze tegelijkertijd doen, doen ze niet samen.

21 Zo vluchtte hij met alles wat hij had, begaf zich op weg, trok over de Rivier en sloeg de richting in naar het gebergte van Gilead.
22 Toen aan Laban op de derde dag werd bericht, dat Jakob gevlucht was,
23 Nam hij zijn verwanten met zich mee, achtervolgde hem zeven dagreizen ver, en haalde hem in op het gebergte van Gilead.
24 En God kwam in een droom des nachts tot de Arameeër Laban en zeide tot hem: Neem u wel in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.
25 Toen Laban Jakob bereikte, had Jakob zijn tent opgeslagen in het gebergte; ook Laban met zijn verwanten sloegen [hun] [tent] in het gebergte van Gilead op.
26 En Laban zeide tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij mij misleid en mijn dochters als krijgsgevangenen weggevoerd hebt?

De bruid heimelijk meegenomen. 
En Hij voerde krijgsgevangenen mee (Efeziërs 4:8)
Daarom heet het: opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen.

27 Waarom zijt gij heimelijk gevlucht en hebt gij mij misleid en het mij niet medegedeeld? Ik zou u dan uitgeleide hebben gedaan met vreugdebetoon en liederen, met tamboerijn en citer.

De bruid vertrekt wel met shofar geschal.

28 Gij hebt mij niet eens gelegenheid gegeven mijn zonen en dochters te kussen; zodoende hebt gij dwaas gehandeld.
29 Het is in mijn macht u kwaad te doen, maar de God van uw vader heeft gisterennacht tot mij gezegd: Neem u in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.
30 Nu dan, als gij zijt heengegaan, enkel omdat gij zo vurig naar uws vaders huis verlangt, waarom hebt gij dan mijn goden gestolen?
31 Toen antwoordde Jakob en zeide tot Laban: Ik was bevreesd, omdat ik dacht, dat gij mij uw dochters zoudt ontrukken.
32 Bij wie gij uw goden vindt, die blijve niet in leven; onderzoek in tegenwoordigheid van onze verwanten al wat ik bij mij heb, en neem het mee. Want Jakob wist niet, dat Rachel ze gestolen had.
33 Toen kwam Laban in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent der beide slavinnen, maar hij vond ze niet. Nadat hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel.
34 Rachel nu had de terafim genomen en in het kameelzadel gelegd, en was daarop gaan zitten. En Laban doorzocht de gehele tent, maar vond ze niet.
35 En zij zeide tot haar vader: Mijn heer worde niet toornig, omdat ik voor u niet kan opstaan, want het gaat mij naar de wijze der vrouwen. En hij zocht nauwkeurig, maar vond de terafim niet.

Rachels daad is in de Joodse exegese zeer uiteenlopend geduid. Volgens Midrasj Genesis Rabba maakt de Tora er melding van omdat het een daad uit edele motieven was: Rachel wilde ervoor zorgen dat haar vader niet in afgoderij zou vervallen en nam daarom de afgoden mee. Misschien, zo vullen anderen aan, was ze in de tent werkelijk ongesteld en ontwijdde ze doelbewust haar vaders goden door erop te gaan zitten. Andere Joodse uitleggers menen dat Rachel wilde voorkomen dat Laban hen na hun vlucht op het spoor zou komen met behulp van de waarzeggende kracht van de terafim. Maar er zijn ook uitleggers die erop wijzen dat Rachel met haar daad de vloek van Jakob over zich afroept, die met haar ontijdige dood in vervulling zal gaan. Dat zou erop wijzen dat Rachel niet uit edele motieven handelde, maar zelf de bescherming van de huisgoden zocht. Weer anderen hebben geopperd dat Rachel wellicht, door de huisgoden als stamsymbolen mee te nemen, de erfopvolging in Labans familie voor Jakob claimt.

Net als het gouden kalf, geen afgoden maken, meenemen

36 Toen werd Jakob toornig en twistte met Laban, en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij zo heftig achtervolgd hebt?
37 Nu gij al mijn huisraad doorzocht hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad van uw huis? Leg het hier neer voor de ogen van mijn en uw broeders, opdat zij scheidsrechters tussen ons zijn.
38 Het is nu twintig jaar, dat ik bij u geweest ben; uw ooien en uw geiten hebben geen misdracht gehad en de rammen van uw kleinvee heb ik niet gegeten.
39 Wat verscheurd was, bracht ik niet tot u, ik moest het zelf vergoeden; wat gestolen was, hetzij bij dag, hetzij bij nacht, hebt gij van mijn hand geeist.
40 Zo ging het mij: des daags sloopte mij de hitte en des nachts de koude, en de slaap week van mijn ogen.
41 Het is nu twintig jaar, dat ik in uw huis geweest ben; ik heb u veertien jaar om uw beide dochters gediend en zes jaar om uw vee, en gij hebt mijn loon tienmaal veranderd.
42 Indien de God van mijn vader, de God van Abraham en de Vreze van Isaak, niet met mij was geweest, dan zoudt gij mij nu voorzeker met lege handen hebben weggezonden; mijn ellende en de arbeid mijner handen heeft God aangezien en Hij heeft gisterennacht het geding beslist.
43 Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters en deze kinderen zijn mijn kinderen en dit vee is mijn vee, ja, al wat gij ziet, dat is van mij; wat zou ik dan nu mijn eigen dochters en de kinderen die zij gebaard hebben, kunnen aandoen?
44 Welnu, komaan, laten wij een verbond sluiten, ik en gij, opdat het tot een getuige zij tussen mij en u.
45 Daarop nam Jakob een steen en zette die overeind als een opgerichte steen.
46 Voorts zeide Jakob tot zijn verwanten: Brengt stenen bijeen. Toen haalden zij stenen en maakten een hoop (Gal) en zij hielden daar bij die hoop een maaltijd.
47 Laban noemde hem Jegar-sahaduta (Chaldees), en Jakob noemde hem Gal-ed (Hebreeuws).
48 En Laban zeide: Deze steenhoop zij heden getuige tussen mij en u. Daarom noemde hij hem Gal-ed (Gal=hoop Ed=getuigenis),
49 En ook Mispa (een pauze), want hij zeide: De Here houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander gescheiden zullen zijn.
50 Indien gij mijn dochters vernederend behandelt, en indien gij behalve mijn dochters vrouwen neemt, zie toe, al is er niemand bij ons, God is getuige tussen mij en u.
51 Voorts zeide Laban tot Jakob: Zie, deze steenhoop, en zie, de opgerichte steen die ik geplaatst heb tussen mij en u,
52 Deze steenhoop zij getuige, en de opgerichte steen zij getuige: voorzeker, ik zal deze steenhoop niet voorbijtrekken naar u toe, en gij zult deze hoop en deze opgerichte steen niet voorbijtrekken naar mij toe, met kwade bedoeling.
53 De God van Abraham en de God van Nachor, de God van hun vader, mogen richten tussen ons. Toen zwoer Jakob bij de Vreze van zijn vader Isaak.

Het kruis is de plaats waar de rechtspraak beslecht is.

54 En Jakob bracht een slachtoffer op die berg en nodigde zijn verwanten tot een maaltijd. En zij hielden de maaltijd en overnachtten op de berg.

De verbondsmaaltijd.


55 De volgende morgen vroeg kuste Laban zijn zonen en dochters en zegende hen, en Laban keerde terug naar zijn woonplaats.


1 Ook Jakob ging zijns weegs, en engelen Gods ontmoetten hem.
2 Toen hij hen zag, zeide Jakob: Dit is een leger Gods. Daarom noemde hij die plaats Machanaim.

Markus 1:13 En Hij werd in de woestijn veertig dagen verzocht door de satan en Hij was bij de wilde dieren, 
en de engelen dienden Hem.

Efeze 4:8 Daarom heet het: opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen.

Mattheus 4:1-11, 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 11 Toen liet de duivel Hem met rust en zie, engelen kwamen en dienden Hem.

Exodus 32:7 En de Here sprak tot Mozes: Ga, daal af, want uw volk, dat gij uit het land Egypte hebt gevoerd, heeft het verdorven. 8 Zij hebben zich gehaast om af te wijken van de weg die Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt, waarvoor zij zich hebben nedergebogen en waaraan zij geofferd hebben, terwijl zij zeiden: dit is uw god, Israel, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.

Ter voorbereiding de volgende vragen:

- Waar gaat het verhaal over?

Het verhaal gaat over Ja'akov die op Gods aangeven zijn ballingschap bij La'van verlaat.
En met grote rijkdom uittrekt, vrouwen, kinderen, knechten en vee.
Hij doet dit op aangeven van God. God herhaalt zijn beloften aan Avraham.
Over zijn vrouw die iets meeneemt wat niet van haar is en de vloek van Ja'akov over zich krijgt.
Een onderdrukker die de achtervolging inzet om terug te halen wat hij wil houden.
God echter houdt dat tegen (droom).
Een nieuw verbond/overeenkomst/pauze dat opgericht wordt.

- Wat is de diepere laag, zijn er woorden of teksten die wijzen naar een ander Bijbelgedeelte, geeft dit een ander/beter inzicht in de tekst?

De diepere laag hierin is dat God zich aan zijn beloften houdt.
God voorziet ook in de verdrukking.
God behoedt het volk van de belofte en gaat mee onderweg.
Het koninkrijk van God is niet van deze wereld.

- Hoe zien we Jesjoea hierin?

Ja'akov is hier Jesjoea die zijn kinderen uitleidt naar het beloofde land, het huis van zijn Vader.
Jesjoea heeft voor alles betaald, zoals ook Ja'akov alles uit eigen zak vergoed heeft.

- Wat kunnen we ermee in ons dagelijks leven?

God is getrouw, zijn plannen falen niet.
Wij zullen ook plotseling uit deze wereld vertrekken, wanneer de Vader zegt dat het tijd is.
Wie de ander niets aanrekend zal gezegend worden.

Neem geen dingen mee uit je oude leven:
Rachel = terafim (waarzeggerij), Benjamin = beker van Jozef, gouden kalf
Achan = Jericho/Ai, voorwerpen waar de ban op was
Ananias en Safira, hielden geld achter

genesis31.txt · Laatst gewijzigd: 2022/05/06 21:59 door 127.0.0.1