1 De Here sprak tot Mozes:
2 Spreek tot de Israelieten en neem van hen voor elke stam een staf van al hun vorsten, naar hun stammen twaalf staven; ieders naam zult gij op zijn staf schrijven;
| staf is mat·Teh H4294 staven is ham·mat·Tot |
|---|
| betekenis: een staf, staaf, schacht, tak, een stam (in de zin van de stam van Judah etc. |
3 Maar de naam van Aaron zult gij op de staf van Levi schrijven, want een staf dient voor het hoofd van hun stam.
4 Dan zult gij deze nederleggen in de tent der samenkomst voor de getuigenis, waar Ik met u pleeg samen te komen.
5 En de man die Ik verkies, diens staf zal bloeien; zo zal Ik het gemor, waarmee de Israelieten tegen u morren, tot zwijgen brengen, zodat Ik het niet meer hoor.
6 Nadat nu Mozes tot de Israelieten gesproken had, gaven al hun vorsten hem voor iedere vorst een staf, naar hun stammen twaalf staven, en de staf van Aaron was onder hun staven.
7 Mozes nu legde de staven neer voor het aangezicht des Heren in de tent der getuigenis.
8 Toen Mozes de volgende dag de tent der getuigenis binnenging, zie, de staf van Aaron, voor het huis van Levi, bloeide; hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen en amandelen doen rijpen.
| De staf die dood was ging weer leven, dat is een beeld van de opstanding van Jesjoea, de spruit (netzer) van David. |
|---|
| De Menorah heeft takken (spruiten) en bloesems van amandelen. Beeld van Jesjoea. |
| Mattheus 28:18 Mij is gegeven alle macht en hemel en op aarde. |
9 Toen Mozes al de staven van voor het aangezicht des Heren tot al de Israelieten naar buiten bracht, zagen zij het en namen ieder zijn staf.
10 En de Here zeide tot Mozes: Breng de staf van Aaron terug voor de getuigenis, om bewaard te worden tot een teken voor de wederspannigen, zodat gij aan hun gemor een einde maakt en Ik het niet meer hoor, opdat zij niet sterven.
| In de ark waren de 3 getuigen, Het Manna (Jesjoea als Profeet), de Staf (Jesjoea als Hogepriester) en de stenen Tafelen (Jesjoea de Koning). |
|---|
| Zoals Mozes was, zoveel te meer Jesjoea. |
| Profeet: Ik ben het Brood dat uit de hemel neergedaald is Johannes 6:51, Johannes 6:68 Gij hebt woorden van eeuwig leven. |
| Hogepriester: Johannes 17, Hebreeën7:17 naar de orde van MelchiZedek |
| Koning: Jes 2:2-3, Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. |
11 En Mozes deed het: zoals de Here hem geboden had, deed hij.
12 De Israelieten immers hadden tot Mozes gezegd: Zie wij geven de geest, wij komen om, wij komen allen om.
13 Al wie ook maar nadert tot de tabernakel des Heren, zal sterven. Moeten wij dan tot de laatste man de geest geven?