1 En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was.
2 En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is?
3 Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden.
4 Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.
| Dit refereert mogelijk aan de shabbat. Dat het donker is in de tijd voor de Grote Shabbat aanbreekt. |
|---|
| Voordat de natuurlijke shabbat aanbreekt, als het nog licht is overdag, doe je al de werken om de shabbat in te gaan. Daarna is het niet meer toegestaan werk te doen. |
Mogelijk verwijst het naar Johannes 13:30 Hij nam dan het stuk brood en vertrok terstond. En het was nacht. Deze nacht zou Jehuda Jesjoea verraden.
Amos 5:20 Duisternis zal immers de dag des Heren zijn en geen licht, ja donker en zonder glans.
5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.
6 Na dit gezegd te hebben, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen,
Jesjoea schepte, maakte van 2 dingen iets nieuws. Dit was volgens hen tegen de Torah, op shabbat mocht er niet gewerkt worden.
7 En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug.
| Het speeksel van de eerstgeborene zou volgens de joodse overleveringen genezende kracht hebben, speciaal dat van de Mashiach. |
|---|
| Dus Jesjoea toont hier aan dat Hij de Eerstgeborene is en de Mashiach. |
8 De buren dan en zij, die hem vroeger als bedelaar gekend hadden, zeiden: Is hij dat niet, die zat te bedelen?
9 Sommigen zeiden: Hij is het; anderen zeiden: Neen, maar hij gelijkt op hem. Hij zeide: Ik ben het.
10 Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn dan uw ogen geopend?
11 Hij antwoordde: De mens, die Jezus genoemd wordt, maakte slijk, streek het op mijn ogen en zeide tot mij: Ga heen naar Siloam en was u. Ik ging dan heen en toen ik mij gewassen had, werd ik ziende.
12 En zij zeiden tot hem: Waar is Hij? Hij zeide: Ik weet het niet.
13 Zij brachten hem, die vroeger blind geweest was, naar de Farizeeen.
14 Nu was het sabbat op de dag, dat Jezus het slijk maakte en zijn ogen opende.
| Er heerste de gedachte dat wanneer je van twee dingen iets nieuws maakte dat het werk was en niet mocht op shabbat. |
|---|
| Jesjoea maakt hier van (1) speeksel met (2) aarde (3) slijk, iets nieuws. En Hij gebruikte het om te genezen. |
| Ook de vraag of je op shabbat mocht genezen was een hot item. Op beide geeft Jesjoea dus antwoord. |
| Zijn halacha (de weg te wandelen) is, het genezen (leven) van een persoon gaat boven de mitzvah van shabbat houden. |
15 Opnieuw vroegen hem ook de Farizeeen, hoe hij ziende was geworden. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn ogen, ik wies mij, en nu kan ik zien.
16 Sommige dan van de Farizeeen zeiden: Deze mens komt niet van God, want Hij houdt de sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen.
17 Zij dan zeiden nog eens tot de blinde. Wat zegt gij van Hem, daar Hij uw ogen geopend heeft? En hij zeide: Hij is een profeet.
18 De Joden dan geloofden niet van hem, dat hij blind geweest en ziende geworden was, totdat zij de ouders geroepen hadden van hem, die ziende was geworden,
19 En zij vroegen hun en zeiden: Is dit uw zoon, van wie gij zegt, dat hij blind geboren is? Hoe kan hij dan nu zien?
20 Zijn ouders antwoordden en zeiden: Wij weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind geboren is;
21 Maar hoe hij nu zien kan, weten wij niet, en wie zijn ogen geopend heeft, wij weten het niet; vraagt het hemzelf, hij heeft zijn leeftijd, hij zal voor zichzelf spreken.
22 Dit zeiden zijn ouders, omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden waren reeds overeengekomen, dat, indien iemand mocht belijden, dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge zou worden gebannen.
23 Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn leeftijd, vraagt het hemzelf.
24 Zij riepen dan ten tweeden male de man, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef Gode de eer; wij weten, dat deze mens een zondaar is.
25 Hij dan antwoordde: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; een ding weet ik, dat ik, die blind was, nu zien kan.
26 Zij dan zeiden tot hem: Wat heeft Hij aan u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend?
27 Hij antwoordde hun: Ik heb het u al gezegd, en gij hebt er niet naar gehoord; waarom wilt gij het opnieuw horen? Wilt gij soms ook discipelen van Hem worden?
28 En zij scholden hem uit en zeiden: Gij zijt een discipel van Hem, maar wij zijn discipelen van Mozes;
29 Wij weten, dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van deze weten wij niet, vanwaar Hij komt.
30 De man antwoordde en zeide tot hen: Hierin is toch iets wonderlijks, dat gij niet weet, vanwaar Hij komt, maar mijn ogen heeft Hij geopend.
31 Wij weten, dat God naar zondaars niet hoort, maar is iemand godvruchtig, en doet hij zijn wil, die verhoort Hij.
32 Van eeuwigheid is het niet gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene geopend heeft.
33 Als deze niet van God was gekomen, Hij had niets kunnen doen.
34 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden geboren en wilt gij ons leren? En zij wierpen hem uit.
35 Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en Hij zeide, toen Hij hem aantrof: Gelooft gij in de Zoon des mensen?
36 Hij antwoordde en zeide: En wie is Hij, Here, dat ik in Hem moge geloven?
37 Jezus zeide tot hem: Gij hebt Hem niet slechts gezien, maar die met u spreekt, die is het.
38 Hij zeide: Ik geloof, Here, en hij wierp zich voor Hem neder.
Jesjoea wordt hier aanbeden en Hij belet het niet.
39 En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind worden.
40 Dit hoorden sommigen uit de Farizeeen, die bij Hem waren, en zij zeiden tot Hem: Zijn wij soms ook blind?
41 Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; daarom blijft uw zonde.
Ze hebben de tekenen gezien, Jesaja 29:18 Te dien dage zullen de doven Schriftwoorden horen, en van donkerheid en duisternis verlost, zullen de ogen der blinden zien. 19 En ootmoedigen zullen steeds meer vreugde hebben in de Here, en de armsten onder de mensen zullen juichen in de Heilige Israels. 20 Want het zal gedaan zijn met de geweldenaar, en de spotter zal vergaan en allen die op boosheid zinnen, zullen uitgeroeid worden, 21 Zij die een mens om een woord schuldig verklaren en valstrikken leggen in de poort voor wie opkomt voor het recht, en die met ijdele beweringen terzijde dringen wie het recht aan zijn zijde heeft. Jesaja 61:1 De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 Om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 Om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des Heren, tot zijn verheerlijking.