Hoofdstuk 44


1. De zonen van Ismaël, die Jozef hadden gekocht van de Midianieten die hem weer hadden gekocht van zijn broers, die gingen met Jozef naar Egypte, en zij kwamen aan de grenzen van Egypte, en toen zij dichtbij Egypte kwamen, ontmoetten zij vier mannen der zonen van Medan de zoon van Abraham, die op reis waren gegaan uit het land Egypte.
2. De Ismaëlieten zeiden tot hen: Wenst u deze slaaf van ons te kopen? En zij zeiden: Geethem aan ons over. En zij gaven Jozef over aan hen, en zij zagen dat Jozef een knappe jongeling was en zij kochten hem voor twintig sjekels.
3. De Ismaëlieten zetten hun reis naar Egypte voort, en de Medanieten keerden die dag ook terug naar Egypte, en de Medanieten zeiden tot elkaar: Zie, wij hebben gehoord dat Potifar, een hoveling van farao en overste der lijfwacht, een goede bediende zoekt die voor hem moet staan en hem verzorgen, en hem wil stellen over zijn huis en alles wat hem toebehoort.
4. Nu dan, kom, laten wij hem verkopen voor wat wij kunnen verlangen, als hij in staat is om ons te geven wat wij voor hem kunnen vragen.
5. En deze Medanieten gingen en kwamen bij het huis van Potifar, en zeiden tot hem: Wij hebben gehoord dat u een goede bediende zoekt om u te verzorgen; zie, wij hebben een bediende die u zal bevallen, als u ons kunt geven wat wij kunnen verlangen, en wij zullen hem aan u verkopen.
6. Potifar zei: Breng hem voor mij, want ik wil hem zien, en als hij mij bevalt dan zal ik u geven wat u voor hem kunt verlangen.
7. De Medanieten gingen en brachten Jozef en plaatsten hem voor Potifar, en hijzag hem, en hij beviel hem buitengewoon, en Potifar zei tot hen: Zeg mij wat u voor deze jongeling verlangt?
8. Zij zeiden: Wij verlangen 400 sjekels voor hem. Potifar zei: Ik zal u die geven indien u mij blijk geeft van zijn verkoop aan u, en u mij zijn geschiedenis vertelt, want misschien is hij wel gestolen. Want deze jongeling is noch een slaaf noch de zoon van een slaaf, want ik merk in hem op de verschijning van een knap en flink persoon.
9. De Medanieten brachten hem tot de Ismaëlieten die hem aan hen hadden verkocht, en zij vertelden hem: Hij is een slaaf en wij verkochten die hem aan hen.
10. Potifar hoorde de woorden der Ismaëlieten, en hij gaf het zilver aan de Medanieten, en de Medanieten namen het zilver en gingen verder op hun reis, en de Ismaëlieten gingen ook terug naar huis.
11. Potifar nam Jozef en bracht hem in zijn huis waar hij hem moest dienen, en Potifar was Jozef gunstig gezind, en hij had vertrouwen in hem en stelde hem over zijn huis, en alles wat hem toebehoorde gaf hij in zijn hand.
12. De Heer was met Jozef en hij werd een voorspoedige man, en de Heer zegende het huis van Potifar terwille van Jozef.
13. Potifar gaf alles wat hij bezat in de hand van Jozef, en Jozef regelde alles wat het huis in en uitging, en alles werd geregeld naar zijn wensen in het huis van Potifar
14. Jozefwas achttien jaren oud, en een jongeling met prachtige ogen en een aangename verschijning, en zijns gelijke was er niet in het gehele land Egypte.
15. In die tijd, terwijl hij in zijn meester's huis woonde, het huis in en uitgaande en zijn meester bedienend, keek zijn meester's huisvrouw Zelica op naar Jozef, en zij bekeek hem en zag dat hij een knappe en innemende jongeling was.
16. Zij begeerde zijn schoonheid in haar hart, en haar ziel was gehecht aan Jozef, en zij lokte hem dag aan dag, en Zelica probeerde Jozef dagelijks te overreden. Maar Jozef keek niet naar zijn meester's huisvrouw op.
17. Zelica zei tot hem: Hoe mooi is uw verschijning en gestalte; waarlijk ik keek naar alle slaven en zag niet zo'n knappe slaaf als u zijt. Jozef zei tot haar: Zeker, Hij die mij schiep in mijn moeder's schoot die schiep de gehele mensheid.
18. Zij zei tot hem: Hoe mooi zijn uw ogen, waarmee u al de inwoners van Egypte hebt verkwikt, mannen en vrouwen. En hij zei tot haar: Hoe mooi zijn zij als wij nog leven, maar indien u ze in het graf beziet dan zoudt u nu uw blik ervan afwenden.
19. Zij zei Hoe mooi en aangenaam zijn al uw woorden; neem zo bid ik u, de harp die in huis is, en speel met uw handen en laat ons uw woorden horen.
20. Hij zei tot haar: Hoe mooi en aangenaam zijn mijn woorden wanneer ik Gods lof verkondig en Zijn heerlijkheid. En zij zei tot hem: Hoe erg mooi is het haar van uw hoofd; zie de gouden kam die in huis is, neem die bid ik u en krul het haar van uw hoofd.
21. Hij zei tot haar: Hoe lang zult u deze woorden spreken? Houd op met deze woorden te uiten tot mij, en sta op en houd u bezig met uw huishoudelijke bezigheden.
22. Zij zei tot hem: Er is niemand in mijn huis, en er is niets om op te letten dan op uw woorden en op uw wensen. Ondanks alles kon zij Jozef niet tot zich brengen noch vestigde hij zijn blikken op haar maar richtte die naar de grond.
23. Zelica begeerde Jozef in haar hart, dat hij bij haar zou liggen, en op de tijd dat Jozef in het huis zat om er zijn werk te doen, kwam Zelica en zat voor hem en zij lokte hem dagelijks met haar betoog om bij haar te liggen, of naar haar te kijken maar Jozef wilde niet naar haar luisteren.
24. Zij zei tot hem: Indien u niet doet zoals ik zeg, dan zal ik u kastijden met de straf des doods, en een ijzeren juk op u leggen.
25. Jozef zei tot haar: God die de mens schiep die zal zeker de boeien losmaken van gevangenen, en Hij zal mij bevrijden uit uw gevangenis en uw oordeel.
26. Toen zij het niet van hem kon winnen, om hem te overreden, en omdat haar ziel nog steeds op hem was gevestigd, maakte haar verlangen haar smartelijk ziek.
27. Al de vrouwen van Egypte kwamen haar bezoeken, en zij zeiden tot haar: Waarom zijt u in deze kwijnende staat? U komt niets tekort; uw echtgenoot is zeker een groot en geacht vorst in de ogen des konings. Komt u dan iets tekort van wat uw hart verlangt?
28. Zelica antwoordde hen, zeggende: Vandaag zal u bekend worden gemaakt waaruit de kwaal voortvloeit waarin u mij aantreft. En zij gebood haar dienaressen om voor al de vrouwen een maaltijd te bereiden, en zij maakte er voor hen een feestmaal van, en al de vrouwen aten in het huis van Zelica.
29. Zij gaf hen messen om de citroenen te schillen om die te eten, en zij gebood dat Jozef moest worden gekleed in een kostbaar gewaad, en dat hij voor hen zou verschijnen, en Jozef kwam voor hun ogen en al de vrouwen keken naar Jozef en konden hun ogen niet van hem afwenden, en zij sneden zich allen in hun handen met de messen die zij in hun handen hadden, en al de citroenen die zij in hun handen hadden, zaten onder het bloed.
30. Zij wisten niet wat zij hadden gedaan, maar zij bleven kijken naar de schoonheid van Jozef, en zij konden hun ogen niet van hem afwenden.
31. Zelica zag wat zij hadden gedaan, en zij zei tot hen: Wat is dit dat u hebt gedaan? Zie, ik heb u citroenen gegeven om op te eten en u hebt u allen in uw handen gesneden.
32. Al de vrouwen keken naar hun handen, en zij zaten onder het bloed, en hun bloed vloeide op hun gewaden, en zij zeiden tot haar: Deze slaaf in uw huis heeft ons overmand, en wij konden onze ogen niet van hem afwenden vanwege zijn schoonheid.
33. Zij zei tot hen: Zeker, dit overkwam u op het ogenblik dat u naar hem keek, en uzelf niet kon beheersen jegens hem. Hoe kan ik mij dan inhouden wanneer hij doorlopend in mijn huis is, en ik hem dag. aan dag mijn huis zie in en uitgaan? Hoe kan ik dan voorkomen dat ik wegkwijn of zelfs ten onder ga vanwege dit alles?
34. Zij zeiden tot haar: Uw woorden zijn waar, want wie kan deze schone gedaante in huis zien en er zich van onthouden, en is hij niet uw slaaf en verzorger in uw huis, en waarom zegt u hem niet wat u op het hart ligt, en waarom laat u uw ziel ten onder gaan door deze zaak?
35. Zij zei tot hen: Ik probeer dagelijks om hem te overreden, en hij wil niet ingaan op mijn wensen, en ik beloofde hem alles wat goed is, en toch kan ik niets in hem vinden wat aan mijn gevoelens beantwoordt; daarom verkeer ik in een kwijnende toestand zoals u ziet.
36. Zelica werd erg ziek vanwege haar verlangen naar Jozef, en zij was hopeloos verliefd op hem, en al de mensen van het huis van Zelica en haar echtgenoot wisten niets van deze zaak, dat Zelica ziek was vanwege haar liefde tot Jozef.
37. Alle mensen van haar huis vroegen haar: Waarom zijt u zo ziek en kwijnend, terwijl u niets tekort komt? En zij zei tot hen: Ik weet niet wat het is dat dagelijks erger wordt bij mij.
38. De vrouwen en haar vriendinnen kwamen haar dagelijks bezoeken, en zij spraken met haar, en zij zei tot hen: Dit kan slechts zijn veroorzaakt door liefde tot Jozef. En zij zeiden tot haar: Lok hem en grijp hem in het geheim, en wellicht zal hij naar u luisteren, en deze dood (wegkwijning) van u wegnemen.
39. Het werd slechter met haar, vanwege haar liefde tot Jozef, en zij ging verder achteruit, totdat zij nauwelijks kracht had om te staan.
40. Op een zekere dag was Jozef bezig met werkzaamheden voor zijn meester in het huis, en Zelica kwam stilletjes aan en viel plotseling op hem, en Jozef verweerde zich en was sterker dan zij, en hij kreeg haar op de grond.
41. Zelica weende vanwege het verlangen in haar hart naar hem, en zij smeekte hem met haar geween. Haar tranen vloeiden langs haar wangen, en zij sprak tot hem met een smekende stem en met bitterheid des harten, zeggende:
42. Hebt u ooit gehoord, gezien of geweten van zo'n mooie vrouw als ik ben, of beter dan ikzelf, die dagelijks met u spreekt, die steeds zwakker
43. Als het is uit vrees voor uw meester omdat hij u zou straffen, zo waarlijk de koning leeft zal u hiervoor geen leed worden toegebracht door uw meester; luister daarom alstublieft naar mij, en stem toe terwille van de eer die ik u heb verleend, en neem deze dood van mij weg, en waarom zou ik om u sterven? En zij hield op met spreken.
44. Jozef antwoordde haar, zeggende: Onthoudt u van mij, en laat deze zaak over aan mijn meester. Zie, mijn meester weet niet wat er met mij gaande is in het huis, want alles wat hem toebehoort heeft hij in mijn hand gegeven, en hoe kan ik deze dingen doen in het huis van mijn meester?
45. Want hij heeft mij ook grotelijks geëerd in zijn huis, en hij heeft mij ook over dit huis gesteld, en hij heeft mij verheven, en er is niemand groter in dit huis dan ik, en mijn meester heeft mij niets onthouden, uitgezonderd u die zijn huisvrouw is, hoe kunt u dan deze woorden tot mij spreken, en hoe kan ik dit grote kwaad doen en zondigen tegen God en tegen uw echtgenoot?
46. Onthoudt u daarom van mij, en spreek niet meer zulke woorden als deze, want ik zal niet naar uw woorden luisteren. Maar Zelica wilde niet naar Jozef luisteren wanneer hij deze woorden tot haar sprak, maar zij lokte hem dagelijks om naar haar te luisteren.
47. Het was hierna dat de rivier van Egypte buiten haar oevers trad, en al de inwoners van Egypte gingen uit, en ook de koning en (zijn) vorsten gingen uit met tamboerijnen en dansen, want het was een groot feest in Egypte, en een vrije dag in de tijd der overstroming van de Sihor, en zij gingen daarheen om er de gehele dag te feesten.
48. Toen de Egyptenaren uitgingen naar de rivier om er te feesten naar gewoonte, gingen al de mensen van Potifar's huis met hen mee, maar Zelica wilde niet met hen meegaan want zij zei: Ik ben ongesteld. En zij bleef alleen in het huis, en er was niemand anders met haar in het huis.
49. Zij stond op en besteeg haar tempel in het huis, en kleedde zichzelf in een vorstelijk gewaad, en zij zette op haar hoofd kostbare sardonyxstenen die gevat waren in zilver en goud, en zij verfraaide haar gezicht en huid met allerlei reinigende vloeistoffen voor vrouwen, en zij parfumeerde de tempel en het huis met cassia en wierook, en zij verspreidde mirre en aloë, en daarna zat zij in de toegang tot de tempel, in de gang van het huis, waar Jozef langs moest om zijn werk te doen, en zie Jozef kwam van het veld, en ging het huis binnen om het werk te doen voor zijn meester.
50. Hij kwam bij de plek waar hij voorbij moest, en hij zag al het werk van Zelica, en hij keerde zich om.
51. Zelica zag dat Jozef zich omkeerde en zij riep uit tot hem: Wat mankeert u Jozef? Zet u aan uw werk, en zie ik zal ruimte voor u maken totdat u zijt voorbijgegaan naar uw zetel.
52. Jozef keerde terug en ging het huis binnen, en ging haar voorbij naar zijn zetel, en hij ging zitten om voor zijn meester te werken zoals gebruikelijk. En zie, Zelica kwam tot hem en stond voor hem in haar vorstelijk gewaad, en de geur van haar kleding verspreidde zich tot op een afstand.
53. Zij haastte zich en greep Jozef bij zijn gewaad, en zei tot hem: Zo waarlijk de koning leeft, indien u niet wilt ingaan op mijn verzoek dan zult u vandaag sterven. En zij haastte zich en strekte haar andere hand uit en haalde een zwaard onder haar gewaad vandaan, en zij zette dit op Jozefs hals, en zij zei: Sta op en voldoe aan mijn verzoek en indien u dit niet doet dan sterft u vandaag.
54. Jozefwas bang dat zij dit zou doen, en hij stond op en vluchtte van haar weg, en zij greep de voorkant van zijn kleed, en in de paniek van zijn vlucht scheurde het kleed dat Zelica greep, en Jozef liet het (stuk) kleed in de hand van Zelica, en hij vluchtte en kwam naar buiten, want hij was angstig.
55. Toen Zelica zag dat Jozefs kleed was gescheurd, en dat hij het in haar hand had achtergelaten, en was gevlucht, toen was zij bevreesd voor haar leven als het nieuws hierover zich zou verspreiden. Ze stond op en handelde sluw, en deed het gewaad uit waarin zij was gekleed, en trok haar gewone kleding aan.
56. Zij nam Jozefs gewaad en legde het naast haar neer, en zij zette zichzelf neer huis waren uitgegaan naar de rivier, en zij riep een jongeman die toen in huis was, en zij gebood hem om de mensen van het huis tot haar te roepen.
57. Toen zij hen zag zei zij tot hen met een luide stem en met gejammer: Zie wat voor een Hebreeër uw meester tot mij heeft gebracht in het huis, want hij kwam vandaag om bij mij te liggen.
58. Want toen u waart uit gegaan kwam hij in het huis. Toen hij zag dat er niemand in huis was, kwam hij tot mij en greep mij met het doel om bij mij te liggen.
59. Ik greep zijn gewaad en scheurde dat en riep tot hem met luide stem, en ik mijn stem verhief toen was hij bevreesd voor zijn leven en liet zijn kleed achter en vluchtte.
60. De mensen van haar huis zeiden niets, maar hun toom was ten zeerste gewekt tegen Jozef. Zij gingen naar zijn meester en vertelden hem de woorden van zijn huisvrouw.
61. Potifar kwam woedend thuis en zijn huisvrouw schreeuwde het uit tegen hem, zeggende: Wat is dit, dat u mij hebt aangedaan door een Hebreeuwse dienaar in mijn huis te brengen, want hij kwam vandaag bij mij om met mij te vrijen aldus deed hij mij vandaag.
62. Potifar hoorde de woorden zijner huisvrouw, en hij beval dat Jozef zou worden gestraft met zweepslagen, en zij deden aldus met hem.
63. Terwijl zij hem sloegen, riep Jozef het uit met luide stem, en hij hief zijn ogen op naar de hemel, en hij zei: Och Heer God, U weet dat ik onschuldig ben aan al deze dingen, en waarom moet ik vandaag sterven door leugens, door de handen van deze boze onbesnedenen, die U kent?
64. Terwijl Potifar's mannen Jozef sloegen toen schreeuwde en weende hij verder. Er was daar een kind van elf maanden oud, en de Heer opende de mond van het kind, en hij sprak deze woorden voor Potifar's mannen die Jozef sloegen:
65. Wat wilt u van deze man, en waarom doet u hem dit kwaad aan? Mijn moeder spreekt onjuist en brengt leugens in omloop; de toedracht is als volgt:
66. Het kind vertelde nauwkeurig alles wat er gebeurd was, en al de woorden van Zelica tot Jozef dag aan dag verklaarde hij hen.
67. Alle mannen hoorden de woorden van het kind, en zij verwonderden zich enorm over de woorden van het kind, en het kind hield op met spreken en werd stil.
68. Potifar, was erg beschaamd over de woorden van zijn zoon, en hij beval zijn mannen om Jozef niet langer te slaan, en de mannen hielden op met Jozef te slaan.
69. Potifar nam Jozef en beval dat hij zou worden berecht door de priesters, die de rechters waren des konings, om hem in deze zaak te berechten.
70. Potifar en Jozef kwamen voor de priesters die 's konings rechters waren, en hij zei tot hen: Beslis, bid ik u, welk oordeel gepast is voor een dienaar, want aldus heeft hij gedaan.
71. De priesters zeiden tot Jozef: Waarom deed u dit uw meester aan? En Jozef antwoordde hen, zeggende: Zo is het niet mijne heren, want aldus was de zaak. Potifar zei tot Jozef; Zeker, ik vertrouwde u alles toe wat mij toebehoorde, en ik onthield u niets dan (alleen) mijn huisvrouw, en hoe kon u dit kwaad doen?
72. Jozef antwoordde, zeggende: Zo is het niet mijn heer, zo waarlijk de Heer leeft en uw ziel leeft, mijn heer, het woord dat u van uw huisvrouw hoorde is onwaar, want aldus was de toedracht.
73. Een jaar is voorbijgegaan sedert ik in uw huis was; hebt u enige onrechtvaardigheid in mij gezien, of iets wat voor u aanleiding zou kunnen zijn mijn leven te vragen?
74. De priesters zeiden tot Potifar: Wij bidden u, laat Jozefs gescheurde gewaad voor ons brengen, en laat ons de scheur daarin zien. Indien de scheur aan de voorkant van het gewaad is, dan moet zijn aangezicht tegenover haar zijn geweest, en zij moet hem hebben aangegrepen om tot haar te komen, en bedrieglijk deed uw huisvrouw alles wat zij heeft gesproken.
75. Zij brachten Jozefs kleed voor de priesters die rechters waren, en zij keken, en zie, de scheur was aan de voorkant van Jozef, en alle rechtsprekende priesters wisten dat zij hem had geprest, en zij zeiden: Het oordeel des doods is niet gepast voor deze slaaf want hij heeft niets gedaan, maar het oordeel is dat hij geplaatst wordt in het gevangenhuis, vanwege het gerucht dat van hem is uitgegaan tegen uw huisvrouw.
76. Potifar hoorde hun woorden en hij plaatste hem in het gevangenhuis de plaats waar 's konings gevangenen werden bewaard, en Jozef verbleef 12 jaren in het gevangenhuis.
77. Ondanks dit alles keerde zijn meester's huisvrouw zich niet van hem af, en zij hield niet op met tot hem te spreken dag aan dag om naar haar te luisteren, en ten einde van drie maanden ging Zelica verder met dag aan dag naar Jozef te gaan in het gevangenhuis, en zij lokte hem met naar haar te luisteren, en Zelica zei tot Jozef: Hoelang zult u in dit huis blijven? Luister daarom naar mijn stem en ik zal u uit dit huis brengen.
78. Jozef antwoordde haar, zeggende: Het is beter voor mij om in dit huis te blijven dan om naar uw woorden te luisteren en om te zondigen tegen God. En zij zei tot hem: Indien u niet aan mijn wens wilt voldoen, dan zal ik uw ogen uitsteken en ketenen toevoegen aan uw voeten, en dan zal ik u uitleveren in de handen van hen die u voordien niet kende.
79. Jozef antwoordde haar en zei: Zie, de God der gehele Aarde is in staat om mij te bevrijden van alles wat u mij kunt doen, want Hij opent de ogen der blinden, en ontbindt hen die zijn gebonden, en bewaart alle vreemdelingen die onbekend zijn met het land.
80. Toen Zelica niet in staat was om Jozef te overreden, naar haar te luisteren, liet zij af met hem te lokken; en Jozef was nog steeds gevangen in het gevangenhuis. Jakob de vader van Jozef, en al zijn broers in het land Kanaân, die rouwden en weenden nog steeds in die dagen vanwege Jozef, want Jakob weigerde om te worden getroost over zijn zoon Jozef, en Jakob schreeuwde luid, en weende en rouwde al die dagen.