1 Eens kwam er een hongersnood in het land, behalve de eerste hongersnood, die er geweest was in de dagen van Abraham; en Isaak ging naar Abimelek, de koning der Filistijnen, naar Gerar.
Opnieuw een hongersnood = ra'Av (afzonderlijk zijn ra - kwaad, av - vader) AviMelech = vader van de koning Gerar = kauwen, wegslepen, gezaagd, vegen
2 Toen verscheen hem de Here en zeide: Trek niet naar Egypte, woon in het land, dat Ik u zeggen zal,
Egypte = Mitzraïm (engte, benauwd, onderdrukking)
3 Vertoef in dit land als een vreemdeling, dan zal Ik met u zijn en u zegenen, want u en uw nageslacht zal Ik al die landen geven, en Ik zal de eed gestand doen, die Ik uw vader Abraham gezworen heb.
vreemdeling staat niet in de grondtekst de zegen is wat er na komt
4 En Ik zal uw nageslacht vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en Ik zal uw nageslacht al die landen geven, en met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden,
nageslacht = zar·'ah (zaad enkelvoud) gezegend in de komst van de Mashiach Yeshua, de/het zaad
5 Omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten.
mitz·vot = geboden, verplichting, voorgeschreven, termen, dingen, traditie chuk·kot = benoemd, gewoonte, verschuldigd, vaste volgorde, vaste patronen, verordeningen, statuten, wettelijk to·rah = gewoonte, instructies, wetten, uitspraak, onderwijs, leringen
6 Dus bleef Isaak in Gerar.
Yitz'chak = hij lacht
7 Toen de mannen van die plaats hem naar zijn vrouw vroegen, zeide hij: Zij is mijn zuster, want hij durfde niet zeggen: Zij is mijn vrouw, [want] [hij] [dacht]: de mannen van die plaats mochten mij anders eens doden om Rebekka, omdat zij schoon van uiterlijk is.
Hetzelfde als wat Abraham, zijn vader deed Riv'kah = komt van vetgemest, revakot, het meervoud van rivkah, “span van vee”
8 Toen hij lange tijd daar geweest was, en Abimelek, de koning der Filistijnen, eens door het venster keek, zag hij, en zie, Isaak was aan het minnekozen met zijn vrouw Rebekka.
[[https://www.biblestudytools.com/dictionary/philistines/|Filistijnen]] = migranten. Een tak van de Casmanim (hoofdscheerders). Dagon, de vis-mens-god (mijter) minnekozen = strelen, vermaakt, grappen maken, lachen, sporten (2), spotten (1), spelen
9 Toen riep Abimelek Isaak en zeide: Zij is zowaar uw vrouw; hoe hebt gij dan kunnen zeggen: zij is mijn zuster? Daarop zeide Isaak tot hem: Omdat ik dacht: ik mocht anders eens om haar het leven verliezen.
10 Maar Abimelek zeide: Wat hebt gij ons toch aangedaan? Licht zou een van het volk bij uw vrouw hebben kunnen liggen, en dan zoudt gij schuld over ons gebracht hebben.
Net als pharao bij Abraham genesis 12:10-20 en AviMelech in genesis 20
11 Toen gebood Abimelek al het volk: Wie deze man of zijn vrouw aanraakt, zal zeker ter dood gebracht worden.
12 En Isaak zaaide in dat land en oogstte in dat jaar honderdvoudig; want de Here zegende hem.
13 En die man werd rijk, ja gaandeweg rijker, totdat hij zeer rijk geworden was.
14 En hij had kudden kleinvee en runderen en een talrijke slavenstoet, zodat de Filistijnen hem benijdden.
God maakt zijn belofte waar in de zegen aan Yitzchak, hij werd zeer rijk
15 Al de putten nu, die de knechten van zijn vader in de dagen van zijn vader Abraham gegraven hadden, hadden de Filistijnen dichtgestopt en met aarde gevuld.
putten = be'er = put, bron dichtgestopt = gesloten, verborgen, afgesneden, verborgen deel, het geheim bewaren, geheim, gestopt aarde = as, puin, vuil, stof, aarde, grond, pleister/gips, rommel Putten zijn een beeld van persoonlijke groei. Putten bevatten water, primaire levensbehoefte, geestelijk is dat de relatie met God Een naam van God is Mayiem Chaiyiem, bron van Levend Water Wat heeft de putten in jouw leven dichtgemaakt?
16 Toen zeide Abimelek tot Isaak: Ga van ons heen, want gij zijt veel machtiger geworden dan wij.
17 Dus ging Isaak vandaar en hij legerde zich in het dal van Gerar, en woonde daar.
18 En Isaak groef de waterputten, die men gegraven had in de dagen van zijn vader Abraham, en die de Filistijnen na Abrahams dood hadden dichtgestopt, weer op, en noemde ze met dezelfde namen, waarmee zijn vader ze genoemd had.
Dezelfde namen, bouwen/groeien op de traditie/kennis van het voorgeslacht
19 Daarna groeven de knechten van Isaak in het dal en vonden daar een put met levend water.
Uitdiepen, reinigen van de overlevering. Eigen persoonlijk geloof vestigen Geestelijke groei, er wordt Mayiem Chayiem gevonden
20 Toen twistten de herders van Gerar met de herders van Isaak en zeiden: Dit water is van ons. En hij gaf aan die put de naam Esek, omdat zij met hem getwist hadden.
Esek = twist, strijd, bewering En gelijk komt Gerar (kauwen, wegslepen, gezaagd, vegen) om je aan te vallen
21 Toen zij een andere put groeven, twistten zij ook daarover. En hij noemde die Sitna.
Sitna = vijandigheid, heeft dezelfde oorsprong als het woord satan, aanklager Hier gaat het om volharden, doorgaan met groeien, zoeken naar het levende water
22 Toen brak hij vandaar op en groef een andere put, waarover zij niet twistten. Deze noemde hij Rechobot, en zeide: Nu heeft de Here ons ruimte gemaakt, zodat wij vruchtbaar kunnen zijn in het land.
Wie volhardt tot het einde. Wederstaat ha'satan en hij zal van u vlieden. Rechoboth = ruime plaats, ruimte, lucht i.t.t. benauwdheid (mitzraim) komt van Rachab = vergroot, verlengt, groot, maakte je breed, maakte ruimte, open je wijd, verheug je, opgelucht, ruim, spreekt vrijmoedig, wijder
3 putten, kunnen staan voor de 3 tempels. Twee daarvan zijn verwoest, de derde wordt door de Mashiach gebouwd en zal eeuwig zijn.
23 En hij trok vandaar op naar Berseba.
twee woorden Be'er She'va = naar zeven (7 bronnen). Zeven is het getal van volmaaktheid. 7 dagen van de schepping, 7 millenia.
24 En de Here verscheen hem in die nacht en zeide: Ik ben de God van uw vader Abraham; vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal u zegenen en uw nageslacht vermenigvuldigen ter wille van mijn knecht Abraham.
HEERE = YHWH, Ik ben die Ik zal zijn, de Eeuwige => de Persoonlijke, Aanwezige, Vader God = Elohiem => juridische zijde, gerechtigheid. Hij houdt zijn beloften De zegen is een groot nageslacht. Zeh'rah = kinderen, afstammelingen, gezin, vruchtbaar, graan, geslachtsgemeenschap, natie, nakomelingen, oorsprong, nageslacht, ras, zaad, zoon, tijd
25 Toen bouwde hij daar een altaar en riep de naam des Heren aan. Hij spande daar zijn tent, en de knechten van Isaak groeven daar een put.
altaar = mizbe'ach, een offer slachten tent = o'hel, werd vervangen door de tabernakel [[heb-woorden-mishkan]] zoeken naar water, ook beeld van de Torah
26 En Abimelek ging uit Gerar tot hem, met zijn vriend Achuzzat en zijn legeroverste Pikol.
Achuzzat (zijn adviseur, metgezel) = bezit van Achaz = grijpen, vasthouden, in bezit nemen Pikol (legeroverste) = woord van onbekende afkomst. ṣə-ḇā-’ōw = van zijn leger
27 En Isaak zeide tot hen: Waarom komt gij tot mij, daar gij mij haat, en mij van u weggezonden hebt?
haat = śə-nê-ṯem (saw-nay), verafschuwen, vijandschap, haat, keert zich tegen, onbemind
28 Daarop zeiden zij: Wij hebben duidelijk gezien, dat de Here met u is; daarom zeiden wij: laat er toch een verdrag onder ede tussen ons zijn, tussen ons en u; en laten wij een verbond met u sluiten:
eed = alah, bezwering, vloek, vloeken, eed verbond = b'riet, bondgenoten, verbond, verbonden, competitie, verdrag
29 Dat gij ons geen kwaad zult doen, evenals wij u niet aangeraakt hebben, en evenals wij u enkel goed gedaan hebben en u in vrede hebben laten heengaan; nu zijt gij de gezegende des Heren.
De gezegende van YHWH zullen in vrede gaan shalom = sluiten, gemak, gunstig, vriendelijke voorwaarden, vrienden, begroeten, gezondheid, Vrede, vreedzaam, vredig, volmaakte vrede, welvaart, roos, veilig, veiligheid, beveiligd, vertrouwd, welzijn, goed, geheel,
30 Toen richtte hij hun een maaltijd aan, en zij aten en dronken.
pesach maal, bruiloftsmaal.
31 De volgende morgen vroeg zwoeren zij elkander de eed. Daarop deed Isaak hen uitgeleide, en zij gingen van hem heen in vrede.
32 Te dien dage kwamen de knechten van Isaak hem bericht brengen over een put die zij gegraven hadden, en zeiden tot hem: Wij hebben water gevonden.
Te dien dage, op die dag => einde der tijden. Yitzchak de zoon, en zijn knechten komen tot hem. Doet me denken aan de talenten in de gelijkenis.
33 En hij noemde hem Seba; daarom is de naam der stad Berseba tot op de huidige dag.
de zevende, einde van de tijd => eeuwigheid
34 Toen Esau veertig jaar oud geworden was, nam hij tot vrouw Jehudit, dochter van de Hethiet Beeri, en Basemat, dochter van de Hethiet Elon.
Esau = van asah, persen, knijpen Jehudit = vr. voor Yehudah, loven, prijzen, danken, eren, belijden, geven Hethiet = van Chet van Chatad, breken, gebarsten, ontzetting, ontzet, schrikken, verbrijzelen, stonden met ontzag, doodsbang, afnemen Beeri = mijn bron Basemat = balsem, geurig, specerijen, zoet parfum Elon = terebint, eik, hal, veranda, portiek (elon musk)
35 En zij waren een kwelling des geestes voor Isaak en voor Rebekka.
kwelling = mō-raṯ van marar (marot, bittere kruiden), bitterheid, verdriet
geestes = rū-acḥ; lucht, woede, explosie, adem, koel, moed, moedeloosheid, ontmaskerd, verdriet,
hart, geïnspireerd, geest, motieven, punten, opvliegend, zijkanten, Geest, kracht, humeur,
gedachten, betrouwbaar, wind, toorn