^ [[nbg|Terug naar Bijbel index]] ^ [[zacharia|Terug naar Boek index]] ^ ===== Zacharia 11 ===== \\ [[zacharia11-1 |1 ]] Open uw deuren, o Libanon, opdat het vuur uw ceders vertere! \\ [[zacharia11-2 |2 ]] Jammer, gij cypres, omdat de ceder gevallen is, en de geweldige bomen verwoest zijn; jammert, gij eiken van Basan, omdat het ondoordringbare woud is neergestort. \\ [[zacharia11-3 |3 ]] Hoor, het gejammer der herders, omdat hun heerlijkheid verwoest is; hoor, het gebrul der jonge leeuwen, omdat de pronk van de Jordaan verwoest is. \\ [[zacharia11-4 |4 ]] Zo zeide de Here, mijn God: Weid de slachtschapen; \\ [[zacharia11-5 |5 ]] Hun kopers slachten ze zonder dat zij zich schuldig voelen; hun verkopers zeggen: geprezen zij de Here, omdat ik rijk word; hun herders sparen ze niet. \\ [[zacharia11-6 |6 ]] Want Ik zal de bewoners der aarde niet langer sparen, luidt het woord des Heren; zie, Ik lever de mensen over, allen in de macht van hun naaste en in de macht van hun koning; en zij zullen de aarde tot een woestenij maken, en Ik zal uit hun macht niet redden. \\ [[zacharia11-7 |7 ]] Daarom heb ik de slachtschapen geweid (daarom zijn zij de ellendigste onder de schapen) en ik heb twee staven genomen, de ene heb ik genoemd Lieflijkheid, en de andere Samenbinding; zo heb ik de kudde geweid. \\ [[zacharia11-8 |8 ]] Drie herders heb ik in een maand verdelgd, omdat ik tegenover hen mijn geduld verloren had, terwijl zij ook een afkeer hadden van mij. \\ [[zacharia11-9 |9 ]] Daarop heb ik gezegd: ik wil u niet langer weiden; wat sterven gaat, sterve, en wat verdelgd dreigt te worden, worde verdelgd, en de overblijvenden mogen elkanders vlees eten. \\ [[zacharia11-10 |10 ]] Toen heb ik mijn staf Lieflijkheid genomen en die verbroken, tenietdoende mijn verbond, dat ik met alle volken gesloten had. \\ [[zacharia11-11 |11 ]] Dus werd het te dien dage verbroken; zo hebben de ellendigste onder de schapen, die op mij letten, bemerkt, dat dit een woord des Heren was. \\ [[zacharia11-12 |12 ]] En ik heb tot hen gezegd: Indien het goed is in uw ogen, geeft mijn loon, maar indien niet, laat het. Toen wogen zij mijn loon af: dertig zilverstukken. \\ [[zacharia11-13 |13 ]] Maar de Here zeide tot mij: Werp dat de pottenbakker toe; een heerlijke prijs waarop Ik hunnerzijds geschat ben! En ik heb de dertig zilverstukken genomen en die in het huis des Heren de pottenbakker toegeworpen. \\ [[zacharia11-14 |14 ]] Daarop heb ik mijn tweede staf, Samenbinding, verbroken, tenietdoende de broederschap tussen Juda en Israel. \\ [[zacharia11-15 |15 ]] Toen zeide de Here tot mij: Neem u nog eens de uitrusting van een dwaze herder; \\ [[zacharia11-16 |16 ]] Want zie, Ik stel een herder in het land: naar wat verdelgd dreigt te worden, zal hij niet omzien; het verstrooide zal hij niet opzoeken, het gewonde zal hij niet trachten te helen, het uitgeputte zal hij niet verzorgen; maar het vlees van de vette beesten zal hij eten, en hun hoeven zal hij afrukken. \\ [[zacharia11-17 |17 ]] Wee de nietswaardige herder, die de schapen verlaat: het zwaard over zijn arm en zijn rechteroog! Verdorren zal zijn arm, verduisterd worden zijn rechteroog. ^ [[zacharia10| vorig hoofdstuk]] ^ [[zacharia12|volgend hoofdstuk]] ^