^ [[nbg|Terug naar Bijbel index]] ^ [[spreuken|Terug naar Boek index]] ^ ===== Spreuken 19 ===== \\ [[spreuken19-1 |1 ]] Beter een arme die in oprechtheid wandelt, dan een verkeerde van lippen, die bovendien dwaas is. \\ [[spreuken19-2 |2 ]] Zonder verstand deugt zelfs ijver niet, wie haastig is met zijn voeten, begaat een misstap. \\ [[spreuken19-3 |3 ]] Des mensen eigen dwaasheid verderft zijn weg, en dan is zijn hart gramstorig op de Here. \\ [[spreuken19-4 |4 ]] Rijkdom brengt veel vrienden aan, maar een arme wordt door zijn vriend verlaten. \\ [[spreuken19-5 |5 ]] Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast, ontkomt niet. \\ [[spreuken19-6 |6 ]] Velen dingen naar de gunst van de aanzienlijke, ieder is vriend van wie geschenken geeft. \\ [[spreuken19-7 |7 ]] Al de broeders van de arme haten hem, hoeveel te meer blijven zijn vrienden verre van hem. Achtervolgt hij hen met woorden, weg zijn zij. \\ [[spreuken19-8 |8 ]] Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief; wie inzicht bewaart, vindt geluk. \\ [[spreuken19-9 |9 ]] Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast, zal omkomen. \\ [[spreuken19-10 |10 ]] Weelde past een dwaas niet, hoeveel te minder een slaaf te heersen over vorsten. \\ [[spreuken19-11 |11 ]] Des mensen verstand maakt hem lankmoedig, het is zijn eer een overtreding voorbij te zien. \\ [[spreuken19-12 |12 ]] De toorn van een koning is als het grommen van een jonge leeuw, maar zijn welgevallen is als dauw op het gras. \\ [[spreuken19-13 |13 ]] Een dwaas zoon is een ramp voor zijn vader, het getwist van een vrouw als een gestadig druppelend lek. \\ [[spreuken19-14 |14 ]] Huis en have is een erfdeel der vaderen, maar een verstandige vrouw is van de Here. \\ [[spreuken19-15 |15 ]] Luiheid doet in diepe slaap vallen en de trage moet honger lijden. \\ [[spreuken19-16 |16 ]] Wie het gebod bewaart, bewaart zijn leven; maar wie niet let op zijn wandel, zal sterven. \\ [[spreuken19-17 |17 ]] Wie zich over de arme ontfermt, leent de Here; Hij zal hem zijn weldaad vergelden. \\ [[spreuken19-18 |18 ]] Kastijd uw zoon, wanneer er nog hoop is, maar laat u niet verleiden hem te doden. \\ [[spreuken19-19 |19 ]] Een doldriftige moet boeten, want als gij helpen wilt, maakt gij het erger. \\ [[spreuken19-20 |20 ]] Luister naar raad en neem vermaning aan, opdat gij ten slotte wijs wordt. \\ [[spreuken19-21 |21 ]] Vele zijn de overleggingen in het hart des mensen, maar de raad des Heren, die zal bestaan. \\ [[spreuken19-22 |22 ]] Het aantrekkelijke van de mens is zijn welwillendheid; beter is een arme dan een leugenachtig man. \\ [[spreuken19-23 |23 ]] De vreze des Heren is ten leven; men overnacht verzadigd, door het kwaad niet bezocht. \\ [[spreuken19-24 |24 ]] Al heeft de luiaard zijn hand in de schotel gestoken, hij brengt ze niet eens aan de mond. \\ [[spreuken19-25 |25 ]] Slaat gij de spotter, dan wordt de onverstandige schrander, tuchtigt gij de verstandige, hij put er kennis uit. \\ [[spreuken19-26 |26 ]] Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder verstoot, is een snood en schandelijk zoon. \\ [[spreuken19-27 |27 ]] Houd maar op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren als gij toch afwijkt van verstandige woorden. \\ [[spreuken19-28 |28 ]] Een nietswaardig getuige spot met het recht, en de mond der goddelozen verslindt onrecht. \\ [[spreuken19-29 |29 ]] Voor de spotters zijn straffen gereed en slagen voor de rug der dwazen. ^ [[spreuken18| vorig hoofdstuk]] ^ [[spreuken20|volgend hoofdstuk]] ^