^ [[nbg|Terug naar Bijbel index]] ^ [[prediker|Terug naar Boek index]] ^ ===== Prediker 3 ===== \\ [[prediker3-1 |1 ]] Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd; \\ [[prediker3-2 |2 ]] Er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken, \\ [[prediker3-3 |3 ]] Een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, \\ [[prediker3-4 |4 ]] Een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen, \\ [[prediker3-5 |5 ]] Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden, \\ [[prediker3-6 |6 ]] Een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen, \\ [[prediker3-7 |7 ]] Een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, \\ [[prediker3-8 |8 ]] Een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede. \\ [[prediker3-9 |9 ]] Welk voordeel heeft de werker van datgene waarvoor hij zich aftobt? \\ [[prediker3-10 |10 ]] Ik heb in ogenschouw genomen de bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich daarmee te kwellen. \\ [[prediker3-11 |11 ]] Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken. \\ [[prediker3-12 |12 ]] Ik heb ingezien, dat het niet in hun eigen macht staat, maar als men zich verheugt en zich te goed doet in zijn leven, \\ [[prediker3-13 |13 ]] Kortom als iemand eet en drinkt en het goede geniet bij al zijn zwoegen, dan is dat een gave Gods. \\ [[prediker3-14 |14 ]] Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze. \\ [[prediker3-15 |15 ]] Wat is, was er reeds lang, en wat zijn zal, is reeds lang geweest; en God zoekt weer op, wat voorbijgegaan is. \\ [[prediker3-16 |16 ]] Voorts aanschouwde ik onder de zon de plaats des rechts: daar heerste het onrecht; en de plaats der gerechtigheid: daar heerste het onrecht. \\ [[prediker3-17 |17 ]] Ik zeide bij mijzelf: Over de rechtvaardige en de onrechtvaardige zal God gericht oefenen, want er is voor elke zaak en voor elk werk een bestemde tijd. \\ [[prediker3-18 |18 ]] Ik zeide bij mijzelf: Wat de mensenkinderen betreft, God wil hen schiften en laten zien, dat zij eigenlijk dieren zijn. \\ [[prediker3-19 |19 ]] Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, \\ [[prediker3-20 |20 ]] Alles gaat naar een plaats, alles is geworden uit stof, en alles keert weder tot stof. \\ [[prediker3-21 |21 ]] Wie bemerkt, dat de adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar beneden in de aarde? \\ [[prediker3-22 |22 ]] Zo heb ik ingezien, dat er niets beters is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat is zijn deel: wie zal hem ertoe brengen zich te verlustigen in wat na hem zijn zal? ^ [[prediker2| vorig hoofdstuk]] ^ [[prediker4|volgend hoofdstuk]] ^