^ [[nbg|Terug naar Bijbel index]] ^ [[job|Terug naar Boek index]] ^ ===== Job 40 ===== \\ [[job40-1 |1 ]] Toen antwoordde de Here Job uit een storm en zeide: \\ [[job40-2 |2 ]] Gord nu als een man uw lendenen, Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht. \\ [[job40-3 |3 ]] Wilt gij zelfs mijn recht teniet doen, Mij in het ongelijk stellen om zelf gelijk te hebben? \\ [[job40-4 |4 ]] Hebt gij soms een arm als God, en kunt gij donderen met een stem als Hij? \\ [[job40-5 |5 ]] Tooi u dan met heerlijkheid en hoogheid, bekleed u met majesteit en luister; \\ [[job40-6 |6 ]] Stort uw ziedende toorn uit, en zie al wat trots is, en werp het terneer; \\ [[job40-7 |7 ]] Zie al wat trots is, verneder het en verpletter de goddelozen op staande voet. \\ [[job40-8 |8 ]] Verberg hen tezamen in het stof, sluit hen op in het verborgen oord. \\ [[job40-9 |9 ]] Dan zal ook Ik u loven, omdat uw rechterhand u de zege geeft. \\ [[job40-10 |10 ]] Zie toch het nijlpaard, dat Ik heb gemaakt, evenals u. Het eet gras zoals het rund. \\ [[job40-11 |11 ]] Zie toch de kracht in zijn lendenen, de sterkte in zijn buikspieren! \\ [[job40-12 |12 ]] Hij spant zijn staart als een ceder, de spieren zijner dijen zijn samengestrengeld. \\ [[job40-13 |13 ]] Zijn beenderen zijn buizen van koper, zijn knoken gelijk staven van ijzer. \\ [[job40-14 |14 ]] Hij is de eerste van Gods werken, het schepsel, waaraan Hij zijn zwaard gaf; \\ [[job40-15 |15 ]] Ja, de bergen leveren hem hun opbrengst, waar alle dieren des velds spelen. \\ [[job40-16 |16 ]] Onder de lotus legt hij zich neder, in de schuilplaats van riet en moeras. \\ [[job40-17 |17 ]] Lotusplanten beschutten hem met haar schaduw, de wilgen der beek omgeven hem. \\ [[job40-18 |18 ]] Zie, al is de stroom nog zo sterk, hij deinst niet terug; hij voelt zich gerust, al bruist een Jordaan tegen zijn muil. \\ [[job40-19 |19 ]] Durft men hem van voren vastgrijpen, een strik door zijn neus halen? \\ [[job40-20 |20 ]] Kunt gij de krokodil met een vishaak optrekken, met een touw zijn tong neerdrukken? \\ [[job40-21 |21 ]] Kunt gij een bieze door zijn neus halen, met een haak zijn kaak doorboren? \\ [[job40-22 |22 ]] Zal hij veel smeekbeden tot u richten, vriendelijke woorden tot u spreken? \\ [[job40-23 |23 ]] Zal hij een overeenkomst met u sluiten, zult gij hem voor altoos tot knecht nemen? \\ [[job40-24 |24 ]] Kunt gij met hem als met een vogeltje spelen en hem vastbinden voor uw meisjes? \\ [[job40-25 |25 ]] Zullen de gezellen hem als koopwaar verhandelen, hem verdelen onder kooplieden? \\ [[job40-26 |26 ]] Kunt gij zijn huid met spiesen vol steken, zijn kop met een visharpoen? \\ [[job40-27 |27 ]] Leg eens uw hand op hem, denk aan de strijd; gij moet het maar niet weer doen. \\ [[job40-28 |28 ]] Zie, de hoop hem te vermeesteren komt bedrogen uit; reeds bij zijn aanblik wordt men neergeveld. ^ [[job39| vorig hoofdstuk]] ^ [[job41|volgend hoofdstuk]] ^