targum_genesis37
Verschillen
Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
| Beide kanten vorige revisieVorige revisieVolgende revisie | Vorige revisie | ||
| targum_genesis37 [2022/12/19 10:22] – pvi | targum_genesis37 [2022/12/19 10:55] (huidige) – pvi | ||
|---|---|---|---|
| Regel 4: | Regel 4: | ||
| Hoofdstuk 37 | Hoofdstuk 37 | ||
| - | 1 En Jakob woonde | + | 1 And Jakob dwelt in peace in the land of the sojourning of his fathers, in the land of Kenaan. |
| - | \\ 2 Dit zijn de generaties van Jakob. | + | \\ 2 These are the generations of Jakob. |
| - | \\ 3 Israël hield meer van Jozef dan van al zijn zonen, omdat de gelijkenis van Jozef op de zijne leek, en hij maakte voor hem een gewaad met figuren. | + | \\ 3 And Israel loved Joseph more than all his sons, because the likeness of Joseph resembled his own, and he made him a figured robe. |
| - | \\ 4 Zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, en zij koesterden vijandschap tegen hem en waren niet bereid om vreedzaam met hem te spreken. | + | \\ 4 And his brothers saw that their father loved him more than all his brethren, and they cherished enmity against him, and were unwilling to speak peacefully with him. |
| - | \\ 5 Jozef droomde een droom en vertelde die aan zijn broers, en zij voegden er nog aan toe vijandschap tegen hem te koesteren. | + | \\ 5 And Joseph dreamed a dream, and declared it to his brethren, and they added yet to keep enmity against him. |
| - | \\ 6 En hij zei tegen hen: Hoor nu deze droom die ik heb gedroomd. | + | \\ 6 And he said to them, Hear now this dream which I have dreamed. |
| - | \\ 7 Zie, wij waren midden op het veld schoven aan het binden, en zie, mijn schoof stond op en stond rechtop; en zie, uw schoven omringden en bogen zich voor mijn schoof. | + | \\ 7 Behold, we were binding sheaves in the midst of the field, and lo, my sheaf arose, and stood upright; and, behold, your sheaves surrounded and bowed to my sheaf. |
| - | \\ 8 Zijn broers zeiden tegen hem: Denk je erover om over ons te regeren, of verwacht je om over ons te heersen? En ze voegden er nog aan toe vijandschap tegen hem te koesteren, vanwege zijn droom en vanwege zijn woorden. | + | \\ 8 And his brothers said to him, Art thou thinking to reign over us, or dost thou expect to have rule over us? And they added yet to keep enmity against him, for his dream and for his words. |
| - | \\ 9 En hij droomde weer een andere droom, vertelde die aan zijn broers en zei: Zie, ik heb weer een droom gedroomd, en zie, de zon en de maan en elf sterren bogen voor mij. | + | \\ 9 And he dreamed again another dream, and told it to his brothers, and said, Behold, I have dreamed yet a dream, and lo, the sun, and the moon, and eleven stars, bowed to me. |
| - | \\ 10 En hij vertelde het aan zijn vader en aan zijn broers; maar zijn vader berispte hem en zei tegen hem: Wat is dit voor een droom die je hebt gedroomd? Zal ik, en je moeder, en je broers, echt komen en voor je neerbuigen? | + | \\ 10 And he related it to his father and to his brethren: but his father rebuked him, and said to him, What dream is this that thou hast dreamed? Shall I, and thy mother, and thy brethren, really come and bow before thee to the ground? |
| - | \\ 11 En zijn broers benijdden hem; toch bewaarde zijn vader het gezegde | + | \\ 11 And his brothers envied him; yet his father kept the saying |
| - | \\ 12 En zijn broers gingen heen om de kudde van hun vader te weiden | + | \\ 12 And his brothers went to feed their father' |
| - | \\ 13 En het was in de tijd van dagen dat Israël tegen Jozef zei: Weiden uw broers niet in Shekem? | + | \\ 13 And it was at the time of days that Israel said to Joseph, Do not thy brethren feed in Shekem? |
| - | \\ 14 En hij zei: Ga, zie het welzijn van Uw broeders en het welzijn van de kudde, en geef mij bericht aan de diepe Raad. Maar hij zond hem volgens de diepe raad die tot Abraham in Hebron | + | \\ 14 And he said, Go, see the welfare of Your brethren, and the welfare of the flock, and return me word to the deep Counsel. But he sent him according to the deep counsel which was spoken to Abraham in Hebron; |
| - | \\ 15 En Gabriël | + | \\ 15 And Gabriel |
| - | \\ 16 En hij zeide: Ik zoek mijn broeders; laat me zien, bid, waar ze zich voeden. | + | \\ 16 And he said, I seek my brothers; show me, pray, where they feed. |
| - | \\ 17 De man zei: Ze zijn van hier gereisd, want ik hoorde achter de Sluier dat zie, vanaf vandaag zou de dienstbaarheid aan de Mizraee | + | \\ 17 And the man said, They have journeyed hence: for I heard beyond the Veil, that behold from today would begin the servitude to the Mizraee; |
| - | \\ 18 Jozef ging zijn broers achterna en vond ze in Dothan. | + | \\ 18 And Joseph went after his brothers, and found them in Dothan. |
| - | \\ 19 Simeon en Levi, die raadsbroeders waren, zeiden dat ieder tot zijn broer zei: Zie, deze meester van dromen komt. | + | \\ 19 And Shimeon and Levi, who were brothers in counsel, said each man to his brother, Behold, this master of dreams cometh. |
| - | \\ 20 En nu, laten we hem doden en hem in een van de putten gooien en zeggen dat een boosaardig beest hem heeft verslonden; en we zullen zien wat de interpretatie van zijn dromen zal zijn. | + | \\ 20 And now come let us kill him and throw him into one of the pits and say that an evil beast hath devoured him; and we shall see what will be the interpretation of his dreams. |
| - | \\ 21 Ruben hoorde het, redde hem uit hun handen en zei: Wij zullen hem niet doden en ons niet schuldig maken aan zijn bloed. | + | \\ 21 And Reuben heard, and delivered him from their hands, and said, We will not kill him nor become guilty of his blood. |
| - | \\ 22 En Ruben zei: Laten we geen onschuldig bloed vergieten. Werp hem in deze kuil in de wildernis, maar de hand van de doder strekt zich niet tegen hem uit; omdat hij hem uit hun hand zou verlossen en hem aan zijn vader zou teruggeven. | + | \\ 22 And Reuben said, Let us not shed innocent blood. Throw him into this pit in the wilderness, but the hand of the slayer stretch not forth against him; because he would deliver him from their hand, and restore him to his father. |
| - | \\ 23 Toen Jozef bij zijn broers kwam, trokken ze hem zijn kleed uit, het figuurachtige kleed dat hij aan had, | + | \\ 23 And when Joseph came to his brothers, they stripped him of his garment, the figured garment that was on him, |
| - | \\ 24 en nam hem en wierp hem in de kuil; maar de kuil was leeg, er was geen water in, maar er zaten slangen en schorpioenen | + | \\ 24 and took and threw him into the pit; but the pit was empty, no water was therein, but serpents and scorpions were in it. |
| - | \\ 25 En ze zaten rond om brood te eten. En zij sloegen hun ogen op en keken, en zie, een troep Arabieren kwam uit Gilead | + | \\ 25 And they sat around to eat bread. And they lifted up their eyes, and looked, and behold a band of Arabians were coming from Gilead |
| - | \\ 26 Jehuda | + | \\ 26 And Jehuda |
| - | \\ 27 Kom, laat ons hem aan de Arabieren verkopen, en onze handen zullen niet tegen hem zijn om hem te doden; want onze broeder | + | \\ 27 Come, let us sell him to the Arabians, and our hands shall not be upon him to kill him; for our brother |
| - | \\ 28 En de Midianitische mannen, meesters in zaken, gingen voorbij; en zij haalden en brachten Jozef uit de put, en verkochten Jozef aan de Arabieren voor twintig | + | \\ 28 And the Midianite men, masters of business, passed by; and they drew and brought up Joseph out of the pit, and sold Joseph to the Arabians for twenty |
| - | \\ 29 En Ruben keerde terug naar de kuil; want hij was niet bij hen geweest om te helpen toen ze hem verkochten, omdat hij had zitten vasten omdat hij het bed van zijn vader had beschaamd; en hij was tussen de heuvels gaan zitten, opdat hij naar de kuil zou kunnen terugkeren en hem voor zijn vader zou kunnen opvoeden, als hij misschien zijn woede zou kunnen afwenden. Maar toen hij terugkeerde en zag, en zie, Jozef was niet in de kuil, scheurde hij zijn kleren, | + | \\ 29 And Reuben returned to the pit; for he had not been with them to assist when they sold him, because he had sat fasting on account that he had confounded the couch of his father; and he had gone and sat among the hills, that he might return to the pit and bring him up for his father, if haply he might avert his anger. But when he had returned, and looked, and, behold, Joseph |
| - | \\ 30 en keerde terug naar zijn broers en zei: De jongen | + | \\ 30 and returned to his brethren, and said, The youth is not; and I,whither shall I go, and how shall I see the look of my father' |
| - | \\ 31 Maar zij namen het kleed van Jozef en slachtten een geitenbokje, omdat zijn bloed is als het bloed van een mens, en zij besmeurden het kleed met het bloed. | + | \\ 31 But they took the garment of Joseph, and killed a kid of the goats, because his blood is like the blood of a man, and they dabbled the garment in the blood. |
| - | \\ 32 En zij stuurden het door de hand van de zonen van Zilpha | + | \\ 32 And they sent it by the hand of the sons of Zilpha |
| - | \\ 33 Hij herkende het en zei: Het is het kleed van mijn zoon: een dier uit de wildernis heeft hem niet verslonden, noch is hij door mensenhanden gedood; maar ik zie door de Heilige Geest dat een slechte vrouw tegen hem opstaat. | + | \\ 33 And he recognised it and said, It is my son's garment: a beast of the wilderness hath not devoured him, neither hath he been slain by the hand of man; but I see by the Holy Spirit, that an evil woman standeth against him. |
| - | \\ 34 Jakob scheurde zijn kleren, wikkelde een zak om zijn lendenen en rouwde vele dagen om zijn zoon. | + | \\ 34 And Jakob rent his clothes, and wrapped sackcloth on his loins, and mourned for his son many days. |
| - | \\ 35 Al zijn zonen en alle mannen van zijn huis stonden op en gingen heen om hem te troosten; maar hij weigerde troost te ontvangen en zei: Want ik zal treurend naar mijn zoon afdalen naar het huis van het graf. En zijn vader Izhak weende ook om hem. | + | \\ 35 And all his sons and all the men of his house arose and went to console him; but he refused to receive consolation, |
| - | \\ 36 Maar de Midjanieten verkochten hem in Mizraïm aan Potifar, een bevelhebber van Farao, een bevelhebber van de lijfwachten. | + | \\ 36 But the Midianites sold him in Mizraim to Potiphar a captain of Pharoh, a captain of the guards. |
targum_genesis37.1671441727.txt.gz · Laatst gewijzigd: 2022/12/19 10:22 door pvi
